Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1402/GV, 20 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/1402/GV

 

betreft:               [klager]                datum: 20 juli 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. van Reydt, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 20 april 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

 

alsmede van de onderliggende stukken.

 

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.            De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Niet valt in te zien waarom de behandeling van klagers hoger beroepszaak een toewijzing van zijn verlofaanvraag in de weg zou moeten staan. In geen enkele hoger beroepszaak is het ondenkbaar dat de straf hoger uitvalt dan in eerste aanleg, tenzij in eerste aanleg de maximale straf is opgelegd. De omstandigheid dat klager in eerste aanleg conform de strafeis van het Openbaar Ministerie (OM) is veroordeeld en het OM geen hoger beroep heeft ingesteld, maakt evenwel dat juist in deze zaak een hogere straf in hoger beroep niet valt te verwachten. De verwijzing naar een negatief advies van de politie over een verblijf in Groningen kan de afwijzing niet rechtvaardigen. Groningen geldt niet als pleegplaats van de strafbare feiten die klager in de lopende strafzaak worden verweten. Niet valt in te zien waarom de stad Groningen niet als juiste plek voor het doorbrengen van het verlof zou moeten gelden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager heeft verlof aangevraagd om een huurhuis in Groningen te regelen. Uit het advies van de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem komt naar voren dat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf wegens een achttal zaken: mensenhandel, gepleegd in vereniging, medeplegen van poging tot zware mishandeling, diefstal met geweld uit een woning en deelname aan een criminele organisatie. Ingevolge artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking, wanneer hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Verder geldt als voorwaarden dat de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf en zijn strafrestant ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Nu het Hof tijdens de inhoudelijke behandeling opnieuw naar de feiten kijkt waarvoor klager in eerste aanleg is veroordeeld en het Hof gerechtigd is, ondanks het uitblijven van een hoger beroep van het OM, een hogere vrijheidsstraf aan klager op te leggen dan waartoe hij in eerste aanleg is veroordeeld, valt niet uit te sluiten dat aan klager een hogere vrijheidsstraf dan de negen jaren wordt opgelegd en het strafrestant van ten hoogste een jaar ingevolge artikel 14 van de Regeling wordt overschreden. Niet alleen de politie heeft negatief geadviseerd over het opgegeven verlofadres, ook de reclassering heeft in het kader van een re-integratieplan negatief geadviseerd over het verlofadres. De reclassering merkt op dat de bewoner van het opgegeven verlofadres ook een delictgeschiedenis heeft en tevens is veroordeeld voor mensenhandel. De reclassering acht dit een risicofactor ten aanzien van recidive. Het is maatschappelijk onaanvaardbaar dat klager op een adres verblijft waarvan de bewoner tevens antecedenten ten aanzien van mensenhandel heeft. Met een verwijzing naar voornoemd advies van de reclassering vergroot een verblijf op dat adres ook de kans op recidive. Nu het belang van klager bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij ook wordt ondervangen, doordat klager huisvesting kan regelen in het Re-integratiecentrum, waarnaar de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem in zijn advies verwijst, prevaleert het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Uit navraag van de selectiefunctionaris blijkt dat het Hof klager in hoger beroep op 14 juni 2017 wegens mensenhandel acht jaar een zes maanden met aftrek heeft opgelegd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag, omdat klager huisvesting in het Re-integratiecentrum kan regelen en de vrijhedencommissie wil afwachten wat in hoger beroep wordt uitgesproken.

Het OM heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting met aansluiteind deelname aan een penitentiair programma, waarvan regimair verlof onderdeel is, onder de voorwaarde dat klager zich niet in de rosse buurten van Den Haag en Groningen begeeft.

De reclassering acht het door klager opgegeven verlofadres niet geschikt, omdat de bewoner van het verlofadres een delictgeschiedenis heeft en is veroordeeld voor mensenhandel. Daarnaast is hij niet in staat klager financieel te onderhouden, omdat hij zelf moet rondkomen van een uitkering.

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op de antecedenten van de bewoner van het verlofadres en omdat in de straat van het verlofadres diverse gescheiden vrouwen wonen die beïnvloedbaar zijn. Er is dan ook onvoldoende vertrouwen dat klager en de bewoner van het verlofadres niet zullen recidiveren.

 

3.            De beoordeling

Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden met aftrek wegens mensenhandel. Klager is in cassatie bij de Hoge Raad gegaan. Klagers fictieve einddatum valt op of omstreeks 8 december 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

In artikel 14 van de Regeling is bepaald dat een gedetineerde voor algemeen verlof in aanmerking komt ingeval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijke opgelegde straf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Gelet op voornoemd artikel komt klager gelet op zijn recente veroordeling in hoger beroep in aanmerking voor algemeen verlof. Uit het advies vrijheden van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem volgt echter dat geen sprake is van een aanvaardbaar verlofadres. Zowel de politie als de reclassering acht het door klager opgegeven verlofadres onaanvaardbaar, omdat de bewoner van het verlofadres zelf een delictgeschiedenis heeft en de kans op recidive bij zowel klager als de bewoner hoog wordt geacht. Daarnaast heeft de bewoner van het verlofadres te kennen gegeven niet in staat te zijn klager financieel te onderhouden. Een aanvaardbaar verlofadres is gelet op het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder j., van de Regeling een basisvoorwaarde voor verlofverlening. Voornoemde omstandigheid vormt, naast het recidiverisico, een forse contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en j. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 20 juli 2017

 

                                                                

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven