Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1146/GM, 23 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1146/GM

betreft: [klager] datum: 23 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Zeist,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 1 april 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager, met gebruikmaking van een tolk Farsi via de tolkentelefoon, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan voormeld Detentiecentrum heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 20 januari 2010, nader toegelicht op 22 februari 2010, betreft de inadequate medische behandeling, het geven van verscheidene diagnoses voor dezelfde symptomen en
geen
gewenste medicatieverstrekking.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager heeft vroeger op doktersvoorschrift paracetamol geslikt, waardoor hij maagklachten kreeg. In het Detentiecentrum kreeg hij weer maagklachten na het gebruik van paracetamol. Hij gebruikt de medicatie daarom
niet. Evenmin gebruikt hij de slaapmedicatie, welke bij klager niet het gewenste resultaat had. Arthrotec is klager destijds voorgeschreven vanwege zijn maagklachten. Toen hij geen klachten meer had is hij, in overleg met zijn arts, ook daarmee
gestopt.
Diclofenac is klager, ondanks herhaaldelijk verzoek, niet verstrekt.
Ter zitting heeft klager nog aangegeven dat hij, toen hij vanuit het ziekenhuis in Detentiecentrum Zeist aankwam, de arts, zonder hem gezien te hebben de medicatie heeft stopgezet. Klager heeft gevraagd waarom dat was en kreeg te horen dat de apotheek
dicht was. Klager is meermalen bij de arts geweest, meestal zonder gebruikmaking van een tolk. Toen er wel een tolk was gaf de arts aan dat klager helemaal geen klachten had. Klager is niet uit eigen beweging met de arthrotec gestopt. Hij heeft ook
niet
geweigerd medicatie te nemen. Klager wist niet dat arthrotec dezelfde werking heeft als dyclofenac, maar dat het tevens een maagbeschermer bevat.

De inrichtingsarts verwijst in zijn reactie op het beroep naar hetgeen hij in klagers beroep met kenmerk 10/1316/GM heeft aangevoerd. Dit luidt als volgt.
Klager heeft diverse malen zijn beklag gedaan over de medische zorg aan hem in Zeist. Op 8 maart 2010 is uitgebreid schriftelijk antwoord gestuurd aan de medisch adviseur. In het beroepschrift staan geen nieuwe, relevante, feiten genoemd en beperken
klagers klachten zich tot dezelfde feiten.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het uitvoerige medisch dossier, en het verhandelde ter zitting, is de beroepscommissie gebleken dat klager meermalen periodiek door de inrichtingsarts is gezien. Niet is gebleken dat de inrichtingsarts inadequaat op klagers
klachten zou hebben gereageerd. De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts daardoor niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het
voldoende aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts de klachten van klager serieus heeft genomen en hierop adequaat heeft gereageerd. Dit klemt te meer nu klager het ontbreken van een adequate behandeling en het niet verstrekken van de gewenste
medicatie onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 23 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven