Nummer: 10/1137/GB
Betreft: [klager] datum: 22 juli 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A. Schadd, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 april 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Lelystad ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 23 april 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring De Berg te Arnhem. Op 9 februari 2010 is hij geplaatst in de gevangenis Lelystad, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de beslissing waartegen beroep wordt op geen enkele wijze stilgestaan bij de nadere gronden voor het bezwaar. Er wordt enkel aangegeven dat klagers paspoort niet in de inrichting aanwezig is, hetgeen geen weerlegging is van klagers bezwaren. Verder
worden in de bestreden beslissing argumenten naar voren gebracht waar geen verweer tegen mogelijk is. Dit betreft uitlatingen van de zijde van klager en zijn raadsman. Beiden hebben geen idee waar de selectiefunctionaris op doelt. Klager heeft nooit
geweigerd het Openbaar Ministerie (verder: OM) te overtuigen van het feit dat hij niet naar Frankrijk zou gaan. Noch heeft hij ooit aangegeven de benen te zullen nemen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het inrichtingsadvies komt naar voren dat klager weliswaar een verlofadres in Nederland heeft, maar dat zijn belangen in Frankrijk liggen. Klager heeft daar een zieke dochter en maakt zich ernstig zorgen over haar. Door zijn opstelling en
uitlatingen heeft klager een situatie gecreëerd die doet vermoeden dat hij wel degelijk naar Frankrijk wil. Klager is gevraagd zijn paspoort in te leveren, als garantie dat hij niet naar het buitenland zal gaan. Ook is gevraagd of klager, met zijn
raadsman, het OM zou willen overtuigen dat klager in Nederland zal blijven. Aan dit verzoek heeft klager geen gehoor gegeven, met de mededeling dat dit een taak van het BSD zou zijn. Door de hierdoor ontstane onduidelijkheid omtrent de
verlofmogelijkheden is klager niet geselecteerd voor een beperkt beveiligde inrichting.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij vooral in
aanmerking dat uit de inrichtingsrapportage genoegzaam blijkt dat er twijfel is over de vraag of klager tijdens een verlof in Nederland zal blijven. Er is onduidelijkheid over zijn verlofadres en het OM heeft een sterk vermoeden dat klager het land zal
verlaten omdat zijn vrouw en zieke dochter in Frankrijk verblijven. Daarbij valt uit de stukken af te leiden dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet naar het buitenland zal vertrekken tijdens een verlof. Onder die omstandigheden
acht de beroepscommissie plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting thans niet aan de orde. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter,
voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 22 juli 2010
secretaris voorzitter