nummer: 10/463/TB
betreft: [klager] datum: 21 juli 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 17 maart 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam-Overamstel, zijn gehoord klager en namens de Minister [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie, en
[...], behandelcoördinator bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Dr. S. van Mesdag te Groningen.
Klagers raadsman mr. N.A. Heidanus heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen en heeft het beroep schriftelijk toegelicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 12 februari 1996 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klager is op 14 februari 1997 geplaatst in het FPC De Oostvaarderskliniek. Op 3 juni 1997 is klager overgeplaatst naar het FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Deze inrichting heeft klager op 6 februari 2004 aangemeld voor plaatsing op een
longstayafdeling. Bij advies van 18 juni 2004 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager niet in alle redelijkheid tot de lonstayindicatie heeft kunnen komen, omdat uit de stukken niet
bleek
dat intensief onderzoek was gedaan naar de mogelijkheden van resocialisatie in een (forensisch) psychiatrische setting. Op 15 oktober 2004 heeft de LAP aangegeven dat geen heroverweging van het eerder gegeven advies zou volgen.
Bij advies van 29 november 2006 is klager opnieuw aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 18 april 2008 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft
kunnen komen.
Vervolgens is klager op 13 maart 2009 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek. Klager is op 25 maart 2009 geplaatst in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek.
3. De standpunten
Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing tot plaatsing van klager in de longstayvoorziening lijkt nergens op. De beslissing is niet verstrekt aan klagers advocaat en klager kan zich niet herinneren dat de beslissing is genomen. Hij weet niet wat er met hem besproken is.
Hij heeft veel last van de bijwerkingen van zijn medicatie. Stoppen met alcohol is flauwekul. Hij blijft gewoon drinken.
Het bevalt klager in de Van der Hoevenkliniek beter dan in de Van Mesdagkliniek. Hij zit daar op zich wel goed, maar hij zit nu al zestien jaar vast en dat is lang genoeg. Ze moeten hem vrij laten. Klager wil naar huis en werkt niet mee aan
behandeling.
Namens klager is door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus het volgende schriftelijk toegelicht.
Eventuele termijnoverschrijding is gezien de omstandigheden verschoonbaar. Pas in februari 2010 is de raadsman bekend geworden dat klager een longstaystatus had. In het kader van de naderende verlengingszitting is de raadsman onder meer het
verlengingsadvies toegestuurd, waarin terloops wordt vermeld dat klager in 2008 de longstaystatus heeft gekregen en dat hij in dat verband op 25 maart 2009 was geplaatst op de longstayafdeling van de Van der Hoevenkliniek. Aan de raadsman is nimmer een
afschrift van de beslissing toegezonden, terwijl hij al jaren de vaste raadsman is. Het was zorgvuldiger geweest als de raadsman wel op de hoogte was gesteld, te meer als het gaat om een psychisch zwakkere patiënt die niet (goed) in staat is om te
bevatten wat bepaalde beslissingen/trajecten impliceren. Bij klager is door het nuttigen van grote hoeveelheden alcohol cerebrale schade ontstaan. Hij kent perioden waarin hij ernstig verward is en heeft een laag gemiddeld IQ. Voor klager is nimmer
duidelijk geweest dat hij de longstaystatus had gekregen en dat die status de reden was voor zijn overplaatsing naar de Van der Hoevenkliniek. In het verslag van horen is ook geen sprake van een plaatsing in de longstay. Verwezen wordt naar 06/1803/TB
van 23 mei 2007.
Klager is erg geschokt dat hij de longstaystatus heeft gekregen en kan zich daarmee volstrekt niet verenigen. Verzocht wordt om klager te ontvangen in zijn beroep.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep is niet tijdig ingediend. Klager is op 13 maart 2009 gehoord en heeft aangegeven dat hij geen beroep zou instellen. De beslissing is genomen op 17 maart 2009. Beroep is ingesteld op 17 februari 2010. Niet aangetekend is wanneer de beslissing
aan klager is uitgereikt.
Uit de rapportage van de psycholoog [...] blijkt dat de longstaystatus met klager is besproken. Betwist wordt dat klager niet door zou hebben gehad dat hij in een longstayvoorziening werd geplaatst.
Het longstay beleidskader dat op 1 juni 2009 in werking is getreden is niet van toepassing op deze beslissing. Klager is conform de geldende criteria in de longstayvoorziening opgenomen. Voorafgaand aan de tbs is hij meerdere keren opgenomen in
psychiatrische ziekenhuizen.
De Dr. S. van Mesdag schrijft in de longstayaanvraag dat de behandeling van klager niet van de grond is gekomen. Klager toont geen ziekteinzicht, is niet gemotiveerd voor medicatie, blijft verlangen naar alcohol en staat passief in het leven. Tijdens
semi-begeleid verlof is hij er vandoor gegaan en gaan drinken. Plaatsing in een GGz-instelling wordt niet mogelijk geacht. Hiernaar is onderzoek gedaan.
Op basis van het voorgaande wordt het geïndiceerd geacht om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Deze conclusie wordt onderschreven door de onafhankelijke rapporteurs van het NIFP en de LAP.
Klager wordt beschouwd als onverminderd delictgevaarlijk zonder dat er mogelijkheden zijn om de prognose in gunstige zin bij te stellen. Hoewel het medicatiebeleid zou kunnen worden bijgesteld, wordt niet verwacht dat bij optimalisering hiervan de
behandeling beter op gang zal komen. Klagers weerstand tegen de behandeling lijkt meer eigen aan zijn persoonlijkheid dan aan zijn bipolaire stoornis, aldus de LAP. Klager kan vanwege beveiligingsredenen niet worden geplaatst in een regulier
psychiatrisch ziekenhuis.
Verzocht wordt om klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep en subsidiair om het beroep ongegrond te verklaren.
4. De beoordeling
Klagers raadsman heeft in februari 2010 vernomen dat klagers plaatsing in de Van der Hoevenkliniek een longstayplaatsing betrof en heeft op 17 februari 2010 beroep aangetekend tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 17 maart 2009.
De vertegenwoordiger van de Minister heeft niet kunnen aangeven op welke datum de bestreden beslissing aan klager is uitgereikt. Aan de raadsman is geen afschrift van de beslissing gezonden.
Klagers raadsman heeft aangevoerd dat bij klager sprake is van cerebrale schade, dat hij een laag gemiddeld IQ heeft en nooit begrepen heeft dat het ging om een overplaatsing in het kader van een verkregen longstaystatus.
Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie klager het voordeel van de twijfel geven en hem ontvangen in beroep.
Hetgeen klager heeft aangevoerd over zijn standpunt dat hij al zestien jaar vastzit en vrijgelaten dient te worden, valt buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure. Klager heeft de mogelijkheid zijn bezwaren tegen het verlengen van de tbs voor
te
leggen aan de rechter die over de verlenging daarvan beslist. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om bezwaren tegen plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde tbs-inrichting.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien hij conform
‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose
ongunstig is. Voorts dient er geen mogelijkheid te zijn tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Uit de bij de stukken gevoegde rapportages en adviezen en het onderzoek ter zitting volgt dat klager, die behandeling is aangeboden in de Oostvaarderskliniek en de Dr. S. van Mesdag, behandeling vanaf het begin van zijn tbs heeft afgewezen en nog
steeds
afwijst. Klager wordt als chronisch delictgevaarlijk beschouwd en een poging om hem te resocialiseren naar een (forensisch) psychiatrische voorziening is mislukt. Door de LAP wordt opgemerkt dat het medicatiebeleid zou kunnen worden bijgesteld, maar
dat
niet wordt verwacht dat optimalisering van het medicatiebeleid van positieve invloed zal zijn op klagers behandeling.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, (on)behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 29 november 2006, het advies van de LAP van 18 april 2008, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, alsmede de op 14 december 2007 en 25 januari 2008
uitgebrachte rapportages van de onafhankelijke rapporteurs van het NIFP, heeft de Staatssecretaris er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Dr. S. van Mesdag niet langer aan het doel
daarvan beantwoordt, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 juli 2010
secretaris voorzitter