Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0609/TA, 19 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Urinecontrole  v

Uitspraak

nummer: 10/609/TA

betreft: [klager] datum: 19 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2010 van de beklagcommissie bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam-Overamstel, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw mr. W. Mijnders.

De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting is niet ter zitting verschenen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in, voor zover in beroep van belang, het verrichten van een urineonderzoek in het bijzijn van een vrouwelijk personeelslid.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft moeite met het produceren van urine als daar een vrouw bij aanwezig is. Hij had de afspraak met het hoofd behandeling en STM gemaakt dat ze ervoor zouden zorgen dat urinecontroles door twee mannelijke personeelsleden zouden worden
verricht.
Omdat klager heel vaak afdelingsarrest is opgelegd omdat het hem niet lukte om in bijzijn van een vrouw te plassen, is die afspraak gemaakt.
Het is ook voorgekomen dat een vrouwelijk personeelslid achter een gordijn zou blijven staan tijdens de controle, maar dat zij plotseling van achter het gordijn vandaan kwam.
De uitspraak van de beklagcommissie is onvoldoende gemotiveerd. Een mannelijk personeelslid had bij de urinecontrole aanwezig kunnen zijn. Omdat klager chagrijnig reageerde - hij had slecht geslapen - is geweigerd om er een mannelijk personeelslid bij
te halen. Er waren op dat moment mannelijke personeelsleden aanwezig in de inrichting.
Het beklag met betrekking tot het afdelingsarrest kan in beroep buiten beschouwing blijven.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Het urineonderzoek als bedoeld in artikel 24 Bvt wordt uitgevoerd in een daartoe ingerichte ruimte op de medische dienst. In deze ruimte bevindt zich een urinoir met daarboven een spiegel. Middels deze spiegel kan toezicht worden gehouden op de afname
van urine door een patiënt.
Doordat er vooral vrouwelijke verpleegkundigen werkzaam zijn bij de medische dienst is de werkwijze per 1 oktober 2009 gewijzigd. In artikel 24, tweede lid, Bvt juncto artikel 23, derde lid, Bvt is immers een inspanningsverplichting neergelegd die
stelt
dat het urineonderzoek voor zover mogelijk door iemand van hetzelfde geslacht als de patiënt wordt uitgevoerd. Om deze inspanningsverplichting optimaal te waarborgen, wordt het visueel toezicht op de urineafname door de patiënt door een verpleegkundige
of een sociotherapeut gehouden. In de praktijk gebeurt dit doorgaans dus door een (voor zover mogelijk) mannelijke sociotherapeut. De doorgaans vrouwelijke verpleegkundige ziet in dat geval toe op een juiste en zorgvuldige afname door de sociotherapeut
door zich - in omgekeerde kijkrichting - naast de patiënt op te stellen. Om te voorkomen dat de verpleegkundige visueel contact kan hebben op de urinecontrole is naast het urinoir een schaamschot geplaatst. Hiermee wordt optimaal recht gedaan aan de
lichamelijke integriteit van de patiënt en anderzijds een juist zorgvuldige en veilige urineafname. In geval van klager is ook volgens de nieuwe handelswijze gewerkt. Het visueel toezicht op de urineafname zou worden gehouden door een mannelijke
sociotherapeut. Op de medische dienst was op dat moment alleen een vrouwelijke verpleegkundige beschikbaar en zij zou plaatsnemen achter het schaamschot. Klager heeft de uitleg over de procedure niet afgewacht en terstond geweigerd mee te werken. Ook
was hij verbaal grensoverschrijdend.

3. De beoordeling
Uit artikel 24, tweede lid, Bvt juncto artikel 23, derde lid, Bvt volgt dat het urineonderzoek op besloten plaatsen en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de verpleegde wordt verricht.

Artikel 3, derde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden (hierna: de Regeling) en de Toelichting op dit laatstgenoemde artikel bepalen dat de afname van de urine geschiedt onder direct visueel toezicht van een personeelslid van, voor zover
mogelijk, hetzelfde geslacht als de verpleegde.

De beroepscommissie is van oordeel dat de specificatie als vermeld in artikel 3, derde lid, van de Regeling ten aanzien van het direct visueel toezicht niet afdoet aan de algemene inspanningsverplichting vermeld in artikel 24, tweede lid, Bvt juncto
artikel 23, derde lid, Bvt om het urineonderzoek voor zover mogelijk door personen van hetzelfde geslacht als klager te laten verrichten.

Door klager is gesteld dat hij moeite heeft met het produceren van urine als daarbij een vrouw aanwezig is. Dit is niet door het hoofd van de inrichting ontkend.
Voorts is door klager aangevoerd dat hij een afspraak had met de inrichting dat urinecontroles bij hem alleen door mannelijk inrichtingspersoneel zouden worden afgenomen. Ter zitting van de beklagcommissie hebben de vertegenwoordigers van het hoofd van
de inrichting daarop geantwoord dat de afspraak waar klager op doelt de inspanningsverplichting betreft om een urinecontrole zo veel mogelijk te laten geschieden door mannelijke medewerkers.

De beroepscommissie stelt vast dat de inrichting er blijkbaar voor heeft gekozen om (veelal vrouwelijke) verpleegkundigen in te schakelen bij het afnemen van urinecontroles bij mannelijke verpleegden. Het inschakelen van verpleegkundigen is niet
voorgeschreven door de regelgeving noch is er een medische grond aangevoerd om verpleegkundigen hierbij in te schakelen.

Om, zo begrijpt de beroepscommissie de schriftelijke reactie van het hoofd van de inrichting op het beroep, toch te voldoen aan het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Regeling stelt de (vrouwelijke) verpleegkundige zich achter een schaamschot
naast de verpleegde op in omgekeerde kijkrichting.
Naar het oordeel van de beroepscommissie ontslaat dit de inrichting niet van de algemene inspanningsverplichting als vermeld in artikel 24, tweede lid, Bvt juncto artikel 23, derde lid, Bvt om het urineonderzoek, voor zover mogelijk, door personen van
hetzelfde geslacht als de verpleegde te laten verrichten.

Door klager is gesteld en dit is door de inrichting niet betwist dat er op het moment van het betreffende urineonderzoek (een) mannelijk(e) personeelslid/leden aanwezig was/waren die het urineonderzoek bij klager had(den) kunnen afnemen.

Uit de schriftelijke reactie van het hoofd van de inrichting op het beroep lijkt te volgen dat als een soort sanctie geen mannelijk personeelslid is ingeschakeld, omdat klager in verband met de aanwezigheid van de vrouwelijke verpleegkundige direct
geweigerd heeft om mee te werken en daarbij verbaal grensoverschrijdend zou zijn geweest. Dit laatste is door de inrichting niet toegelicht.

De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de inrichting onvoldoende heeft voldaan aan de inspanningsverplichting als vermeld in artikel 24, tweede lid, Bvt juncto artikel 23, derde lid, Bvt. De beroepscommissie zal het beroep
gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag gegrond verklaren. Zij ziet geen reden om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven