Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1305/GV, 9 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1305/GV

betreft: [klager] datum: 9 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 april 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is teruggeplaatst vanuit de b.b.i. Maashegge te Overloon naar de gevangenis Grave, omdat bij een controle een fles alcohol in zijn bagage werd aangetroffen. Hieromtrent loopt een beroepszaak bij de
beroepscommissie. De directeur van de b.b.i. Maashegge had de mogelijkheid klagers (regimair) verlof in te trekken, maar heeft dit niet gedaan. Het geeft dan geen pas dat de directeur van de gevangenis Grave twee maanden na dato klager belet met verlof
te gaan. De rapportage van de directeur bevat onjuistheden. Zo is klager niet veroordeeld voor een geweldsdelict, maar voor overtreding van artikel 6 WVW. Klager heeft na zijn strafoverplaatsing besloten geen medewerking meer te verlenen aan TR. Op
zijn
verzoek is klager bezocht door iemand van verslavingszorg. Hij ontraadde klager een klinische opname. TR had klager buiten zijn medeweten echter aangemeld voor een intakegesprek bij een alcoholkliniek. Hangende die procedure, werd er geen verlof
verleend. Klager ontkent ten stelligste een alcoholverslaving te hebben. Zolang er geen klinische diagnose is gesteld door een daartoe bevoegde autoriteit kan klagers weigering medewerking te verlenen aan een klinische opname niet worden gebruikt voor
de weigering van het algemeen verlof. Klager heeft inmiddels 11 verloven achter de rug, die probleemloos zijn verlopen. Na een klein vergrijp – het binnensmokkelen van een fles drank – wordt klager in een gesloten inrichting geplaatst en is men van
mening dat hij een alcoholprobleem heeft. Gedurende de 21 maanden daarvoor was er nooit sprake van een alcoholverslaving.
Klager is niet gehoord alvorens de directeur zijn advies aan de Minister heeft uitgebracht. Klager verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie (BrC 02/03/2001 – 00/2408/GA) en stelt dat de beslissing onvoldoende is onderbouwd. Blijkens een
beleidsmemo van de Minister van 22 juni 1999 vormt de vaststelling van softdrugsgebruik geen contra-indicatie meer voor de beoordeling van verlofaanvragen. Nu alcohol in het drugsontmoedigingsbeleid gelijk wordt gesteld aan softdrugs, zou een minimale
inname geen aanleiding meer moeten vormen het verlof af te wijzen. De Minister verwijst naar een 12 jaar oude diagnose. De beroepscommissie heeft eerder in haar uitspraak van 27 juli 1999 (B 99/142/GV) uitgemaakt dat de Minister zich dient te baseren
op
recente adviezen. Verder kan de enkele weigering mee te werken aan TR geen grond vormen de aanvraag voor algemeen verlof af te wijzen. Ook de eerdere veroordelingen sinds 1990 voor rijden onder invloed is niet van belang voor de verlofaanvraag.
Uit een recent gesprek met de TR-functionaris is gebleken dat de weergave in het rapport van de inrichting niet juist is. Zij heeft juist een zeer positieve bijdrage ingediend waarin zij gunstig heeft geadviseerd ten aanzien van algemeen verlof en
verdere detentiefasering. Het BSD heeft haar toen benaderd en aangegeven dat haar bijdrage te positief was. De uitkomst moest negatief worden. De TR-functionaris heeft dit geweigerd en in dat geval zich van commentaar onthouden. Deze handelwijze van
het
BSD is onoirbaar.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager ontkent dat er sprake is van een alcoholprobleem, terwijl hij sinds 1990 meerdere malen is veroordeeld voor rijden onder invloed. De Minister verwijst wat betreft de
alcoholverslaving naar het voorlichtingsrapport van de Justitiële Verslavingszorg Centrum Maliebaan. Uit het selectierapport van de inrichting komt naar voren dat klager op 7 februari 2010 in een strafcel is geplaatst omdat hij alcohol heeft genuttigd;
heeft geprobeerd alcohol in te voeren; er lege flessen zijn gevonden op zijn cel. Tijdens het horen gaf klager toe dat hij reeds eerder alcohol had meegenomen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Grave heeft neagtief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen verdere fasering. TR onthoudt zich van een advies totdat er duidelijkheid komt met betrekking tot een
intakegesprek bij verslavingszorg. De politie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van verlof.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. De fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 15 februari 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de inrichtingsrapportages van 10 februari en 22 april 2010 van de directeur van de gevangenis Grave komt naar voren dat klager op 7 februari 2010 in een strafcel is geplaatst in verband met het nuttigen van alcohol tijdens het regimaire verlof.
Klager heeft getracht alcohol in te voeren en op zijn cel werden lege drankflessen aangetroffen. Tijdens het horen heeft klager toegegeven dat hij reeds eerder alcohol heeft genuttigd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een
contra-indicatie vormt voor verlofverlening die een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in
artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 9 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven