Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0068/GA, 21 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/68/GA

betreft: [klager] datum: 21 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Anker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 januari 2010 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. W. Anker en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 4 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel, wegens het op manipulerende wijze te woord staat van de psycholoog in aansluiting op de mededeling dat klager suïcidaal was en daartoe 14 pillen had geslikt en
daarbij
de psycholoog te intimideren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De mededeling van de oplegging van de onderhavige disciplinaire straf is aan klager pas na ommekomst van de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf uitgereikt. Hierdoor kon de beklagcommissie zich enkel uitspreken over de gegrondheid van een reeds
ten uitvoer gelegde sanctie. Uit de zich in het dossier bevindende stukken komt een dergelijke gesprekswijze ook niet naar voren. Klager betwist daarnaast vaag te zijn geweest in de richting van de psychologe. Dat de strekking van het gesprek door de
psychologe als niet plezierig is ervaren, betekent niet dat klager zich op een ontoelaatbare en sanctiewaardige wijze zou hebben gedragen. Juist een gedragsdeskundige moet in staat worden geacht gesprekken als het onderhavige in het juiste perspectief
te zien. Klager verzoekt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en het beklag, onder toekenning van een passende tegemoetkoming, alsnog gegrond te verklaren.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd.

3. De beoordeling
Op 9 maart 2010 heeft de inrichtingspsycholoog een verslag opgemaakt en aan de directeur ter hand gesteld. Uit het betreffende verslag komt naar voren dat dit verslag niet is aangezegd aan klager. Op grond van het bepaalde in artikel 50, eerste lid,
van
de Pbw moet een dergelijk verslag, indien de verslaglegger voornemens is dit verslag aan de directeur ter hand te stellen, worden aangezegd. Nu het verslag niet is aangezegd is de disciplinaire straf opgelegd in strijd met het wettelijk voorschrift van
artikel 50, eerste lid, gelezen in verband met artikel 50, tweede lid, van de Pbw. Evenmin blijkt dat de oplegging van de disciplinaire straf schriftelijk aan klager is meegedeeld. De uitspraak van de beklagcommissie kan alleen al daarom niet in stand
blijven en het beklag dient op formele gronden gegrond te worden verklaard.

Materieel gezien kan de beslissing van de directeur om aan klager de onderhavige disciplinaire straf op te leggen ook niet in stand blijven.
In aanmerking genomen wat van een inrichtingspsycholoog in de contacten met psychisch onevenwichtige gedetineerden mag worden verwacht, kan niet zonder meer van strafwaardig gedrag worden gesproken. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden maken
zijn niet aannemelijk geworden, waarbij de beroepscommissie aantekent dat de directeur noch schriftelijk op het beroepschrift heeft gereageerd noch ter zitting van de beroepscommissie is verschenen.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte daarvan vaststellen op € 40,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven