Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0992/GA, 21 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/992/GA

betreft: [klager] datum: 21 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 maart 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juni 2010, gehouden in p.i. Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – :
a. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 11 september 2009, wegens de verdenking van een poging tot invoer van contrabande (verdovende middelen) tijdens het bezoekmoment;
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van één dag, ingaande 10 september 2009, in afwachting van een op die datum opgemaakt en aangezegd verslag;
c. de beslissing tot ontzegging van bezoek voor de duur van twee maanden;
d. het niet tijdig reageren op een verzoek van de voorzitter van de beroepscommissie om inlichtingen in het kader van een door verzoeker ingediend schorsingsverzoek.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van de onderdelen a en c voor zover onderdeel c betrekking heeft op de eerste vier weken van de ontzegging van bezoek. Hij heeft de onderdelen b en c, voor zover betrekking hebbend op
het
deel dat niet ongegrond is verklaard, van het beklag gegrond verklaard en aan klager te dier zake een tegemoetkoming van – in het totaal – € 25,= toegekend. Hij heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van onderdeel d van het beklag. De
hiervoor genoemde beslissingen van de beklagrechter zijn genomen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt
- voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is door de directeur ten onrechte disciplinair gestraft voor een poging om verdovende middelen in te voeren tijdens het bezoek. Hierdoor is klager onder meer zijn detentiefasering ontnomen of in deze in ieder geval vertraagd. Het van dat voorval
opgemaakte verslag bevat leugens en onjuistheden. Klagers standpunt, inhoudende dat hij geen contrabande heeft willen invoeren, kan gecontroleerd worden door de camerabeelden te bekijken. Hierdoor is ook de selectiefunctionaris verkeerd geïnformeerd.
De inrichting heeft veel te traag gereageerd op het verzoek van de voorzitter om een reactie op klagers schorsingsverzoek. Hierdoor kon de voorzitter pas op het schorsingsverzoek beslissen nadat de disciplinaire straf ten uitvoer was gelegd. Daardoor
is
klagers recht geschonden. De gevolgen van een en ander zijn groot geweest. Klager is overgeplaatst naar een andere inrichting en heeft enige tijd geen bezoek mogen ontvangen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur geeft aan af te zijn gegaan op het met betrekking tot het aantreffen van contrabande opgemaakte verslag. Aan klager was eerder al eens een ordemaatregel opgelegd naar aanleiding van een voorval met het aantreffen van contrabande bij
gelegenheid van bezoek. De directeur legt een afschrift van die ordemaatregel over. Alle beslissingen zijn opgelegd door een van de locatiedirecteuren. Bij het onderhavige incident ging het om softdrugs.
De directeur kan niet zeggen of de bezoekontzegging, waarover wordt geklaagd, een disciplinaire straf of een ordemaatregel op grond van art. 38 van de Pbw betrof. Over die ontzegging zijn geen onderliggende stukken meer terug te halen door de
directeur. Op zich is het in de inrichting gebruikelijk om de betreffende bezoeker voor drie maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen. Wat hier is gebeurd weet de directeur niet. Met betrekking tot onderdeel d van het beklag kan de directeur
verder niets naar voren brengen. Kennelijk is er iets verkeerd gegaan bij de afhandeling van het schorsingsverzoek van klager door de inrichting.

3. De beoordeling
De beroepscommissie verstaat dat het beroep slechts is gericht tegen die onderdelen van het beklag die ongegrond zijn verklaard, dan wel ten aanzien waarvan klager niet-ontvankelijk is verklaard en tegen de hoogte van de hem toegekende
tegemoetkoming.

Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag, kan – voor zover een en ander is komen vast te staan - niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter. Nu het kennelijk om een algemene
ontzegging van bezoek gaat, neemt de beroepscommissie aan dat bedoeld is een disciplinaire straf op te leggen die echter ten onrechte meer dan vier weken heeft bedragen. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard, met bevestiging van de
uitspraak – in zoverre – van de beklagrechter.
De beroepscommissie acht de hoogte van de in dit verband aan klager toegekende tegemoetkoming juist. Ook dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging – in zoverre – van de uitspraak van de beklagrechter.

Ten aanzien van onderdeel d van het beklag geldt dat de uitspraak van de beklagrechter niet in stand kan blijven. De beroepscommissie acht dit onderdeel van het beklag voldoende nauwkeurig omschreven. Om die reden dient klager ontvankelijk te worden
verklaard in dit onderdeel van het beklag. Ten aanzien van dat beklag overweegt de beroepscommissie dat schorsingsverzoeken altijd spoedeisend zijn. Er had daarom onverwijld gereageerd moeten worden op het verzoek van de voorzitter om het
verzoekschrift
opnieuw te faxen. in casu is door dat nalaten aan klager de (inhoudelijke) behandeling van zijn schorsingsverzoek ontnomen. Het beklag dient daarom alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu de gevolgen van een een ander niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht beroepscommissie termen aanwezig om aan klager – naast de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming, welke beslissing in stand blijft – een financiële tegemoetkoming
van € 35,= toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onderdelen a en c en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij bevestigt de beslissing van de beklagrechter om aan klager € 25,= als tegemoetkoming toe te kennen.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel d gegrond, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dat onderdeel van zijn beklag en verklaart dat beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ter zake van de gegrondverklaring van onderdeel d van het beklag een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven