Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3625/TR, 12 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3625/TR

betreft: [klager] datum: 12 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R.J. Wybenga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 27 november 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 april 2010, gehouden in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. Wybenga, en op verzoek van de raadsman als getuige-deskundigen [A] en B],
hoofd
respectievelijk behandeldirecteur van de Van der Hoevenkliniek.
Namens de Minister van Justitie zijn gehoord, [C], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en mevrouw mr. C.M. Bitter, landsadvocaat, en op verzoek van de Minister als getuige-deskundige, [D], case-manager
levensdelicten van Slachtofferhulp Nederland (SHN).

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft bij brief van 27 november 2009 beslist de machtiging tot het verlenen van begeleid verlof van 13 september 2002 in te trekken.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 14 oktober 1984 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Klager heeft sindsdien in diverse penitentiaire inrichtingen verbleven.
De Minister heeft op 20 juli 2001 beslist klager op basis van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 41 Penitentiaire maatregel (Pm) te plaatsen in een tbs-inrichting. Klager is op 31 augustus 2001 opgenomen in de Dr. Henri van der
Hoevenkliniek (Van der Hoevenkliniek).
Op 13 september 2002 is door de Minister een machtiging begeleid verlof verleend.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De raadsman kan zich vinden in de mededeling van de Minister af te zien van een ontvankelijkheidsverweer tegen een eventuele termijnoverschrijding van het ingestelde beroep.
In de beslissing van 27 november 2009 wordt gesproken over het niet verlenen van de machtiging, terwijl daarna o.a. in de brief van 12 februari 2010 gesproken wordt van intrekking van de machtiging. De raadsman heeft overleg gehad met de landsadvocaat
en de bestreden beslissing dient als een intrekking te worden gelezen.
Van de zijde van de Van der Hoevenkliniek is al in een vroeg stadium aangedrongen op het beschikbaar komen van het strafdossier van klager ten behoeve van de gegevens van de slachtoffers en hun nabestaanden. Onderdeel van de behandeling van klager in
de
Van der Hoevenkliniek is het zorgvuldig omgaan met hun belangen. Het ministerie kon echter aan dit verzoek niet voldoen omdat het dossier zoek was. Eerst zeer recent heeft de kliniek het dossier van het ministerie ontvangen. De kliniek heeft van het
ministerie niet bijzonder veel medewerking ondervonden voor wat betreft de aandacht aan de slachtoffers.
De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid ter zitting van een vertegenwoordigster van Slachtofferhulp, niet omdat hij iets tegen Slachtofferhulp zou hebben, integendeel, maar omdat de resultaten van een slachtofferonderzoek slechts van
invloed zijn op de modaliteit van de verlofverlening en niet op de verlofverlening als zodanig. De slachtofferbelangen kunnen niet van invloed zijn op de vraag of al dan niet verlof wordt verleend, maar wel op de vraag hoe verlof wordt verleend. De
veiligheid van slachtoffers dient te worden gewaarborgd, onder meer bij de wijze waarop het verlof wordt vormgegeven. Uitsluitend de combinatie van de door klager aanhangig gemaakte procedures en de overweging in het advies van het Adviescollege
Verloftoetsing tbs (AVT) uit 2008 was voor de Staatssecretaris reden om aandacht aan de slachtoffers te schenken. Aan de slachtoffers is de informatie onthouden dat het de Staat is geweest die aan klager toezeggingen heeft gedaan en het
resocialisatietraject in gang heeft gezet. Vastgesteld moet worden dat de slachtoffers langdurig zijn verwaarloosd. De toestand van de slachtoffers is niet een de klager persoonlijk betreffende omstandigheid. Door het belang van de slachtoffers
zwaarder
te laten wegen dan het belang van klagers resocialisatie zijn klagers mensenrechten, het bij hem opgewekte vertrouwen en de met hem gemaakte afspraken geschonden. Klagers resocialisatie staat aan de hulpverleningstrajecten van Slachtofferhulp niet in
de
weg. Voorts heeft er geen zorgvuldige afweging plaatsgevonden, nu de Staatssecretaris geen contact heeft opgenomen met de kliniek over de beëindiging van het verlof.
De raadsman geeft een korte schets van de afspraken die gemaakt zijn in 2001. Tot 2006 zijn de afspraken nagekomen, maar vanaf het moment dat de Van der Hoevenkliniek om een machtiging onbegeleid verlof vraagt, gaan de panelen schuiven. Vanaf 2006 tot
nu stelt het departement alles in het werk om het resocialisatieproces van klager te doen eindigen.
Klager is in 1984 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. In die periode was dit in de praktijk niet letterlijk levenslang, want tot 1987 werd altijd gegratieerd. De gevangenisstraf is dus voor klager in de loop van de tijd zwaarder geworden.
Door het resocialisatietraject te frustreren, lijkt de Minister klager opnieuw te willen straffen. De raadsman verwijst naar het arrest Stafford v. United Kingdom (EHRM 28 mei 2002) appl. No 46295/99, aan welk arrest door Advocaat-Generaal Knigge wordt
gerefereerd in zijn conclusie voorafgaand aan HR 16 juni 2009 onder 7.2.8. Mutatis mutandis geldt voor klager dat met de plaatsing in de Van der Hoevenkliniek een einde kwam aan de ‘vergelding en afschrikking’. Beëindiging van het resocialisatieproces
kan haar grond alleen nog maar vinden in een eventueel recidivegevaar. Uit de recente rechtspraak van de Hoge Raad in het voetspoor van de EHRM-jurisprudentie, blijkt dat aan levenslang gestraften perspectief op invrijheidsstelling niet mag worden
onthouden. Door met het beroep op het verondersteld belang van slachtoffers het resocialisatieproces te frustreren, schendt de Minister het verbod als neergelegd in artikel 3 EVRM.
Verzocht wordt om in lijn met de beslissing van de beroepscommissie van 31 maart 2008 de beslissing tot intrekking van de machtiging te vernietigen. De raadsman verzoekt de beroepscommissie om de beslissing uitvoerig te motiveren gezien het grote
maatschappelijke belang.
De raadsman dient tevens een verzoek in tot schorsing van de beslissing tot intrekking van de machtiging.

Namens de Minister is door de landsadvocaat het volgende standpunt naar voren gebracht.
Over het karakter van de bestreden beslissing kan geen misverstand bestaan. De beslissing kan niet anders dan als een intrekking worden gelezen. De machtiging begeleid verlof van 13 september 2002 liep door tot 27 november 2009. In overleg met de Van
der Hoevenkliniek is overeengekomen jaarlijks een verlofplan voor klager ter advisering aan het AVT voor te leggen, ook al is sprake van een lopende verlofmachtiging, die niet na een jaar vervalt.
In de tijd dat de machtiging begeleid verlof werd verleend, was er nog geen sprake van aandacht voor slachtoffers van een delict. Het was in die tijd niet gebruikelijk om slachtofferonderzoek te doen. De landsadvocaat verzet zich tegen de uitspraken
van
de raadsman van klager dat de slachtoffers bewust op het verkeerde been zijn gezet en onjuist zijn geïnformeerd. De intrekking van de verlofmachtiging kan niet worden vergeleken met een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het advies van het AVT van 14 augustus 2008 is de aanleiding geweest voor het uitvoeren van een slachtofferonderzoek. Er is gekozen voor een breed samengestelde werkgroep. Ook de raadsman van klager en een vertegenwoordiger van de kliniek waren erbij
betrokken om duidelijk te maken dat het niet ging om koste wat het kost de verlofmachtiging in te trekken. Primair stond de Staatssecretaris voor ogen dat de slachtoffers zouden worden geïnformeerd. Met het oog daarop zijn [E] en [F] bij het onderzoek
betrokken.
Gebleken is dat de feiten nog steeds heftige emoties oproepen en dat de slachtoffers en nabestaanden het misdrijf zonder uitzondering beschrijven als een voorval dat hun levens in hoge mate negatief heeft beïnvloed. Het wordt duidelijk dat een deel van
de slachtoffers, vijfentwintig jaar later, nog in het geheel niet aan de verwerking is begonnen en dat een deel van hen pas de eerste stappen zet in de richting van verwerking. De slachtoffers reageren nog alsof het allemaal recent is gebeurd. Dat
heeft
diepe indruk op de Staatssecretaris gemaakt en dat heeft heel zwaar gewogen. Zwaarder dan het gegeven dat klager al geruime tijd verlof genoot en dat dat zonder incidenten was verlopen. Maar bij deze stand van zaken, de toestand van de slachtoffers, is
er naar het oordeel van de Minister geen plaats voor verlof. Daarom is de machtiging ingetrokken en indien dit eerder bekend was geweest, was geen verlofmachtiging afgegeven. De toestand van de slachtoffers is bovendien zodanig dat dat ook
rechtvaardigt
dat de eerder verleende machtiging wordt ingetrokken. Deze zaak is uniek vanwege de resultaten van het slachtofferonderzoek. Het standpunt van de kliniek is opgenomen in de rapportage en heeft meegewogen bij de beslissing tot intrekking. De intrekking
is geen beslissing die is ingegeven door beleidsoverwegingen. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 31 maart 2008 duidelijk gemaakt dat daarvoor geen ruimte bestaat. In juli 2007 is het verlofbeleidskader gewijzigd en dat was reden om de
machtiging in augustus 2007 in te trekken. In 2005 heeft alleen een wijziging in het verlofbeleid plaatsgevonden.
Het schorsingsverzoek moet worden afgewezen. De omstandigheden zijn sinds het vorige verzoek niet wezenlijk gewijzigd, terwijl de aard van de beslissing zich niet leent voor schorsing.
De slachtoffers moeten tijdig worden geïnformeerd indien klager weer met verlof zou mogen gaan.

De getuige-deskundige [A] geeft de volgende toelichting.
Reeds vanaf 1960 wordt door de kliniek het belang van de slachtoffers meegewogen bij de toekenning van verlof. Er wordt altijd eerst een slachtofferanalyse gemaakt voordat verlof wordt verleend. Klager is tijdens toegekend verlof nooit naar Delft
gegaan. Sinds 1 januari 2008 wordt jaarlijks het eerder in gang gezette verlof van klager getoetst door het AVT. Er is thans geen reden om af te wijken van het in gang gezette resocialisatietraject en de kliniek wil graag in overleg met alle
betrokkenen
doorgaan op de ingeslagen weg. Ook bij andere tbs-gestelden die zeer ernstige delicten hebben gepleegd, komen deze afwegingen aan de orde.
Door het vorige hoofd van de kliniek zijn met het ministerie van Justitie afspraken gemaakt en klager mag daarop vertrouwen dat deze waargemaakt worden. Detentieongeschiktheid is niet de reden geweest om klager in een tbs-kliniek te plaatsen. Indien in
de toekomst alleen begeleid verlof zal worden toegestaan zal de behandeling in een impasse terechtkomen. Wel zijn er ook transmurale trajecten met toezicht.

De getuige-deskundige [B] heeft omtrent de behandeling van klager het volgende opgemerkt.
De Van der Hoevenkliniek heeft met ongeveer 50% van de slachtoffers van de patiënten contact. Klagers zaak is niet uniek, dit geldt ook voor andere tbs-gestelden, die een zeer ernstig delict hebben gepleegd.
Vanaf 2005/2006 gaat het beter met klager. De krenkbaarheid en paranoia worden minder. Klager is niet meer psychotisch en hij gebruikt geen medicatie meer. Klager is wel somber gestemd door de uitzichtloosheid van zijn situatie. Indien de draaglast de
draagkracht overstijgt, kan dit leiden tot depressie en zelfmoordneigingen. Indien klager in de toekomst alleen voor begeleid verlof in aanmerking zou komen, raakt dat zijn kwaliteit van leven.

De getuige-deskundige [D] geeft desgevraagd de volgende toelichting.
Door een televisiedocumentaire van de VARA, ruim tien jaar geleden, was er bij de slachtoffers een verkeerd beeld van klager ontstaan. Dit moest eerst bijgesteld worden. De slachtoffers hebben in de loop der jaren veel haat en wrok opgebouwd. Aan de
slachtoffers zijn diverse mogelijkheden voor verwerking aangeboden, zoals smartengeld, het inzien van het strafdossier, een gesprek met klager of de Van der Hoevenkliniek. Het betreft een heel moeilijke doelgroep en de behandeling zal moeilijk zijn. De
pijn zit diep en het is voor de slachtoffers moeilijk om daarover in een ander kader na te denken.

Klager voert het woord en overhandigt de beroepscommissie zijn verklaring.

4. De beoordeling
Op het door klager ter zitting ingediende schorsingsverzoek is op 4 mei 2010 (nummer 10/1221/STR) afzonderlijk beslist. Klager is niet-ontvankelijk in zijn verzoek verklaard.

Op grond van artikel 69, eerste lid onder c, van de Bvt kan een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde beroep instellen tegen de intrekking van een verlofmachtiging. De Bvt voorziet niet in de mogelijkheid van beroep tegen het niet verlenen
van een verlofmachtiging. Op 13 september 2002 heeft de Minister van Justitie op grond van artikel 53 (oud) van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) machtiging verleend aan de Van der Hoevenkliniek voor een begeleid verlof van
klager. Blijkens de nota van toelichting bij dit artikel is niet voor elke keer dat een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde de inrichting verlaat een machtiging nodig. Slechts indien het hoofd van de inrichting voor de eerste maal een
bepaalde vorm van verlof wil geven, dient hij een machtiging te vragen. Bij Besluit van 23 juli 2005 (Stb. 2005, 400) is artikel 53 van het Reglement gewijzigd, in die zin dat de machtiging wordt verleend voor de duur van een jaar.
Ter zitting van de beroepscommissie is duidelijk geworden dat volgens de Minister van Justitie bij wijze van uitzondering in het geval van klager de machtiging van 13 september 2002 nog steeds doorloopt. Er is derhalve niet gekozen voor een jaarlijkse
verlening van een verlofmachtiging. Dit wordt niet anders doordat ook in het geval van klager is voorzien in een jaarlijkse evaluatie van het genoten verlof dat voor een professionele toetsing wordt voorgelegd aan het AVT. Gelet op het vorenstaande
dient de bestreden beslissing van 27 november 2009 te worden opgevat als een intrekking van de verlofmachtiging van 13 september 2002. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn beroep.

Voor de beoordeling van het beroep acht de beroepscommissie de volgende feiten van belang:
- Klager is bij arrest van 14 oktober 1984 door het Gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Klager is sinds april 1983 gedetineerd.
- Op 3 mei 2001 vindt mede naar aanleiding van een Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 12 augustus 1999, waarin wordt gepleit voor een klinische behandeling van klager in een tbs-inrichting, en het advies van de Commissie
Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (GGG), een overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de Van der Hoevenkliniek en de directie TBS van het Ministerie van Justitie, alsmede de psychiatrisch adviseur bij het Ministerie van Justitie en de advocaat van
klager over een plaatsing van klager in de Van der Hoevenkliniek. Dit overleg resulteerde in een door partijen goedgekeurd verslag van 9 juli 2001 waarin onder meer de volgende passages voorkomen:
“Op advies van de commissie GGG is besloten bovengenoemde levenslang veroordeelde (klager, RSJ) in het kader van artikel 13 Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 41 van de Penitentiaire Maatregel ter behandeling op te nemen in een TBS-inrichting. (...)
Deze kliniek (Van der Hoevenkliniek, RSJ) is bereid tot opname, mits er op voorhand duidelijkheid wordt geboden over de haalbaarheid van een resocialisatietraject in relatie met het omzetten van de levenslange gevangenisstraf in een eindige
gevangenisstraf middels gratie. (...) Het gegeven dat betrokkene levenslang gestraft is, mag niet leiden tot een aparte status binnen de kliniek. Betrokkene zal worden beschouwd als een patiënt die recht heeft op een behandelingsbeleid dat in de kliniek
geldt voor TBS-patiënten. Dat kan op termijn betekenen dat er een verlofbeleid op gang komt. De heer [G] (Directeur Sectordirectie TBS, RSJ) zal deze optie in de lijn toetsen: voorkomen dient te worden dat rond het moment dat vanuit de
behandelingsoptiek een verlofbeleid verantwoord wordt geacht, dit beleid wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en/of politieke redenen. (...) Algemene behandelingsstrategie van de kliniek is behandeling met het oog op verantwoorde terugkeer in de
samenleving. De kliniek heeft geen “bewaarfunctie” (...).
- Op 20 juli 2001 is klager medegedeeld dat hij wordt geplaatst in de Van der Hoevenkliniek. Klager is op 31 augustus 2001 in de Van der Hoevenkliniek opgenomen.
- Op 13 september 2002 heeft de Minister een machtiging verleend voor begeleid verlof.
- Op 14 augustus 2008 heeft het AVT positief geadviseerd omtrent het begeleide verlof van klager. Het AVT wijst daarbij nog op het ontbreken van een slachtofferonderzoek en stelt dat het op de weg van de Minister had gelegen de nabestaanden bij
de
aanvang van het begeleide verlof in 2002 hierover te informeren.
- Op 16 oktober 2009 is het rapport met de bevindingen van het slachtofferonderzoek van Slachtofferhulp Nederland en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gereedgekomen. De slachtoffers hebben het volgens de onderzoekers nog steeds erg moeilijk
met het misdrijf uit 1983 en de gevolgen voor henzelf en hun eventuele gezinnen. De meeste slachtoffers hebben geen hulpverlening gehad na het misdrijf, terwijl dit wel nodig was en is. Het bekend worden in de media van het begeleide verlof van klager
heeft inmiddels tot hevige emotionele reacties bij de slachtoffers geleid.
- Op 29 oktober 2009 heeft het AVT andermaal positief geadviseerd omtrent het begeleide verlof van klager.
- Op 27 november 2009 heeft de Staatssecretaris besloten tot intrekking van de verlofmachtiging onder verwijzing naar de resultaten van het slachtofferonderzoek.

Op grond van artikel 53, derde lid, van de Rvt kan de Minister de machtiging intrekken bij overtreding van de voorwaarden gesteld bij het verlenen van verlof of indien feiten en omstandigheden bekend worden waardoor, indien deze ten tijde van het
verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend. De Staatssecretaris heeft de machtiging ingetrokken op de enkele grond van de resultaten van het slachtofferonderzoek.

Ter beantwoording van de vraag of de intrekking van de verlofmachtiging als onredelijk of onbillijk is aan te merken, zal de beroepscommissie moeten beoordelen of de resultaten van het in 2009 gehouden slachtofferonderzoek kunnen worden beschouwd als
feiten of omstandigheden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend. Daarbij zal de beroepscommissie mede een afweging dienen te maken tussen
enerzijds het belang van de slachtoffers (zoals de nabestaanden) strekkende tot die intrekking en anderzijds het belang van klager bij continuering van het onderhavige begeleid verlof dat onderdeel uitmaakt van zijn behandeling.

De beroepscommissie stelt voorop dat klager destijds is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege buitengewoon ernstige misdrijven die blijkens het door Slachtofferhulp Nederland en de DJI uitgevoerde slachtofferonderzoek nog steeds
hevige
emotionele reacties oproepen. Met de positie van slachtoffers houdt de Van der Hoevenkliniek volgens vast beleid rekening bij de effectuering van verloven, aldus de toelichting van de vertegenwoordigers van deze kliniek ter zitting van de
beroepscommissie. Dat geldt met name ook in het geval van klager. Om die reden heeft de kliniek al bij de voorbereiding van het begeleid verlof van klager getracht alle slachtoffers te traceren, hetgeen echter door onvolledige informatie werd
bemoeilijkt. Eerst zeer recent heeft de kliniek het strafdossier van het ministerie ontvangen. Pas nu kan de kliniek een volledig overzicht krijgen van de slachtoffers en de nabestaanden. Tot nog toe heeft de kliniek steeds, zoals gezegd bij gebrek aan
andere wetenschap, en uitgaande van de plaats waar de delicten destijds hebben plaatsgevonden bij de begeleide verloven Delft gemeden, juist om elke confrontatie met de slachtoffers te voorkomen. Thans kan ook worden nagegaan of slachtoffers of
nabestaanden mogelijk zijn verhuisd zodat ook daar rekening mee kan worden gehouden bij de begeleide verloven.
Verder stelt de beroepscommissie het volgende vast. In 2001 zijn zowel de plaatsing van klager in de Van der Hoevenkliniek alsook de contouren van een eventueel van daaruit in te zetten proces van klinische behandeling van diverse kanten zorgvuldig
beoordeeld. Ook toen moet het de Minister bekend (kunnen) zijn geweest dat een extramuraal verlof, in welke vorm dan ook, van klager hevige reacties van de slachtoffers en nabestaanden zou (kunnen) doen oproepen. De beroepscommissie wijst er in dit
verband op dat in het verslag van 9 juli 2001 klager wordt omschreven als “politiek gevoelig”. Klager is niet in de kliniek geplaatst in het kader van een crisisplaatsing. Verderop in het voornoemde verslag is immers nog vermeld dat “Betrokkene zal
worden beschouwd als een patiënt die recht heeft op een behandelingsbeleid dat in de kliniek geldt voor TBS-patiënten. Dat kan op termijn betekenen dat er een verlofbeleid op gang komt. De heer [G] (Directeur Sectordirectie TBS, RSJ) zal deze optie in
de lijn toetsen: voorkomen dient te worden dat rond het moment dat vanuit de behandelingsoptiek een verlofbeleid verantwoord wordt geacht, dit beleid wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en/of politieke redenen. (...)”. Niettemin is klager mede op advies
van de toenmalige Commissie-GGG in datzelfde jaar opgenomen in de Van der Hoevenkliniek, waarna klager terstond in deze kliniek het recht heeft gekregen op het voor TBS-patiënten geldend behandelbeleid. In het kader van de behandeling van klager paste
gezien de daarvoor verleende machtiging van de Minister op 13 september 2002 klaarblijkelijk begeleid verlof voor klager. Met betrekking daartoe constateert de beroepscommissie dat het sindsdien door klager genoten begeleid verlof zonder enig incident
is verlopen en van een onwenselijke confrontatie met de slachtoffers en nabestaanden op geen enkele wijze sprake is geweest. De evaluatie in respectievelijk 2008 en 2009 van klagers begeleid verlof heeft dan ook telkens geresulteerd in een positief
advies van het AVT. Daarbij komt dat klager thans vrij is van medicatie.
Ook dient hier in aanmerking te worden genomen dat een begeleid verlof, naar zijn aard, onder toezicht plaatsvindt. In deze begrenzing zijn tevens de noodzakelijke condities gelegen om een onwenselijke confrontatie met slachtoffers te vermijden.

Het rapport met de bevindingen van het slachtofferonderzoek van Slachtofferhulp Nederland en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van 16 oktober 2009 is op zich een nieuw gegeven in die zin dat in 2001 en 2002 niet een dergelijk rapport voorhanden
was. Echter afgezet tegen het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de uitkomsten van het slachtofferonderzoek, hoezeer ook de reacties van de slachtoffers begrijpelijk zijn, niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten of
omstandigheden
in de zin van artikel 53 RvT. Hier lijkt zich de situatie voor te doen waar alle betrokken partijen, inclusief het ministerie van Justitie, zich blijkens het verslag van 9 juli 2001 uitdrukkelijk van bewust moeten zijn geweest en die voor de Minister
van Justitie desondanks geen beletsel vormde voor zowel de beslissing van 20 juli 2001 tot overplaatsing van klager naar de Van der Hoevenkliniek als de machtiging voor diens begeleid verlof van 13 september 2002.
Voor zover al de huidige bevindingen van het slachtofferonderzoek qua toon ernstiger zouden lijken dan de Minister van Justitie destijds voor ogen stond, kan dat gelet op alle in 2001 gemaakte afspraken, het al zeven jaar lang goed verlopen van de
begeleide verloven en de afwezigheid van incidenten of ongewenste confrontaties met slachtoffers/nabestaanden in redelijkheid en billijkheid niet leiden tot het intrekken van de machtiging tot begeleid verlof.

Dit alles betekent derhalve dat de intrekking van de machtiging voor begeleid verlof op de enkele grond van die thans verstrekte uitkomsten van het slachtofferonderzoek uit 2009 als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. De beroepscommissie
zal
het beroep dan ook gegrond verklaren en de beslissing van de Staatssecretaris van 27 november 2009 vernietigen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid, onder c, Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. De beroepscommissie
ziet in de gegrondverklaring van het beroep voldoende genoegdoening voor klager en kent hem derhalve geen tegemoetkoming toe.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en prof. dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 12 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven