nummer: 10/1346/GV
betreft: [klager] datum: 1 juli 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.B.W.G. Beutener, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 mei 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. M.B.W.G. Beutener, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De vader van klager was weliswaar ten tijde van de aanvraag tot strafonderbreking uit een coma bijgekomen, maar de situatie was op dat moment nog steeds kritiek. De eerdere verloven vonden plaats ten
tijde van de comateuze toestand. Voorkomen moest worden dat klagers vader zou komen te overlijden zonder dat klager en zijn vader contact zouden kunnen hebben. De directeur heeft de verlofaanvraag na het ontwaken van klagers vader afgewezen in verband
met de aanvraag voor strafonderbreking. De Minister verwijst vervolgens weer naar de directeur.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers vader is opgenomen in het ziekenhuis voor het ondergaan van een hartoperatie. Zijn toestand was kritiek. Aan klager is toestemming verleend voor incidenteel verlof. De toestand
is inmiddels stabiel. Klagers vader is bij bewustzijn, kan eten, drinken en eventueel bellen. Ten tijde van de aanvraag van de strafonderbreking is de situatie van klagers vader niet dusdanig ernstig ingeschat dat voldaan is aan het criterium van
artikel 23 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
De directeur van de gevangenis Arnhem Zuid heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek, wegens brandstichting. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 31 mei 2011.
Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Op grond van artikel 36 jo. artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke of in levensgevaar verkerende ouder.
Naar aanleiding van een eerder beroep van klager tegen de afwijzende beslissing van 12 april 2010 op het verzoek om strafonderbreking heeft de beroepscommissie op 7 juni 2010 (nummer 10/1105/GV) geoordeeld dat er een medische noodzaak is tot het
verlenen van strafonderbreking.
De beroepscommissie kwam tot dit oordeel mede op grond van het advies van 12 april 2010 van de Medisch Adviseur. Gesteld noch gebleken is dat aan de bestreden beslissing van 7 mei 2010 een nieuw advies van de Medisch Adviseur ten grondslag ligt, zodat
andermaal de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk, moet worden aangemerkt. Voor zover de situatie ten tijde van de aanvraag was gestabiliseerd, had het op de weg van de Minister
gelegen een nieuw advies aan te (laten) vragen bij de Medisch Adviseur, zeker nu het eerdere advies van de Medische Adviseur van 12 april 2010 bijzonder duidelijk was over de ernst van de situatie van klagers vader. Het beroep zal derhalve gegrond
worden verklaard.
Inmiddels is klagers vader op 2 juni 2010 overleden. Mede hierom heeft de Minister op 2 juni 2010 positief beslist op een verzoek om strafonderbreking. De strafonderbreking is op 4 juni 2010 verlengd. Op 10 juni 2010 is nogmaals strafonderbreking
verleend voor de maximale termijn van 90 dagen voor het afwikkelen van zaken en het ontruimen van de woning. Gelet hierop volstaat de beroepscommissie met toepassing van artikel 73, vierde lid jo. artikel 68, derde lid onder c, van de Pbw met
vernietiging van de betreden beslissing. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 juli 2010
secretaris voorzitter