Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1008/JA, 15 juni 2009, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1008/JA

betreft: [klager] datum: 15 juni 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [gemachtigde], namens

[...], geboren op [1992], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 maart 2009 alsmede gericht tegen de herstelbeschikking van 6 mei 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Rentray te Rekken,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2009, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, zijn gehoord [gemachtigde] en [...], eerste behandelaar bij de j.j.i. Rentray.
Namens klager is schriftelijk bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag -voor zover in beroep aan de orde- betreft:
a. een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, namelijk het beramen van een verkrachting;
b. het geen doorgang vinden van het noodzakelijke onafhankelijke nadere medische en/of gedragswetenschappelijk onderzoek.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. materieel ongegrond en ten aanzien van onderdeel b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk uitgebreid toegelicht. Deze stukken worden geacht bij beide partijen genoegzaam bekend te zijn, zodat de inhoud niet nader wordt weergegeven.
Ter zitting is namens klager ten aanzien van onderdeel a. nog aangegeven dat aan de door klager afgelegde verklaringen door de groepsleiding ten onrechte meteen conclusies zijn verbonden. De directie heeft onzorgvuldig gehandeld door na te laten een
ander de kwestie te laten beoordelen. Op basis van eigen conclusies van de inrichting is klager verdacht van een strafbaar feit en deswege is hem ten onrechte een disciplinaire straf opgelegd. Nadat later bleek dat klager ten onrechte als verdachte was
aangemerkt, konden de gevolgen van de disciplinaire straf, de intrekking van het verlof en intrekking van de gehele verlofstatus, niet te niet worden gedaan.

Ten aanzien van onderdeel b. is namens klager aangevoerd dat klager vóór het opleggen van de disciplinaire straf de gewenste onafhankelijke onderzoeken kon ondergaan omdat hem begeleid verlof was toegestaan. [Gemachtigde] ging er vanuit dat het door
het
intrekken van de verlofstatus niet mogelijk was de nodige onderzoeken buiten de inrichting te ondergaan. Namens klager is wel bij de inrichting aangegeven dat de onderzoeken doorgang moesten vinden. Maar daarop is van de zijde van de inrichting niet
gereageerd; er is niét aangegeven dat het ondergaan van de onderzoeken onafhankelijk van de verlofstatus kan plaatsvinden. [Gemachtigde] heeft zijn -onjuiste- veronderstelling niet geverifieerd bij de inrichting en vervolgens geen vervolgafspraken voor
[klager] gemaakt.

Namens de directeur is ter zitting ten aanzien van onderdeel a. aangevoerd dat de verdenking van een fors strafbaar feit aanleiding vormde voor de disciplinaire straf. Het verlof en de verlofstatus zijn op basis daarvan ingetrokken. Toen bleek dat zaak
van klager was geseponeerd is, zij het pas laat, een nieuwe verlofstatus aangevraagd.

Ten aanzien van onderdeel b. is aangegeven dat de inrichting niet onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dat geconcludeerd kan worden dat beide partijen een afwachtende houding hebben aangenomen en de kwestie enigszins op zijn beloop hebben gelaten.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. wordt overwogen dat ingevolge artikel 55, eerste lid, Bjj een disciplinaire straf kan worden opgelegd indien een medewerker van de inrichting constateert dat een jeugdige betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met
de
orde of de veiligheid in de inrichting. Hiervan was in onderhavige zaak sprake, nu was aangevoerd dat mogelijk door klager strafbare feiten gepleegd zouden gaan worden. Dat later is komen vast te staan dat klager ten onrechte beschuldigd is, doet
daaraan, gelet op het belang van de orde en de veiligheid ten tijde van het nemen van de beslissing, niet af.

Ten aanzien van onderdeel b. wordt vastgesteld dat de communicatie tussen [gemachtigde] en de inrichting ten aanzien van de onderzoeken die buiten de inrichting zouden plaatsvinden en de daartoe noodzakelijke verloven te wensen heeft overgelaten. Uit
de
stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [gemachtigde] het belang van de onderzoeken heeft benadrukt en dat de inrichting dit ook heeft onderschreven. Echter, de expliciete vraag of het intrekken van klagers verlofstatus impliceerde
dat hij, zolang deze status niet opnieuw verleend zou zijn, geen onderzoeken buiten de inrichting zou kunnen ondergaan, is niet aan de orde geweest. Gelet op de positie van [gemachtigde], die deze onderzoeken voor klager heeft geïndiceerd en ook nog
steeds coördineert, had verwacht mogen worden dat [gemachtigde] deze vraag expliciet aan de orde had gesteld. Mogelijk dat dan de opgelopen vertraging in de onderzoeken beperkt had kunnen blijven, hetgeen overigens niet afdoet aan de veronderstelling
dat de inrichting op dit punt [gemachtigde] wellicht ook pro-actiever had kunnen informeren om vertraging (in de met name voor [gemachtigde] relevante onderzoeken) te voorkomen.

Gelet op al het vorenstaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve op beide onderdelen ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op beide onderdelen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, drs. B. Dekken en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 15 juni 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven