Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0796/GB, 15 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/796/GB

Betreft: [klager] datum: 15 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.J. van Rijsbergen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet te plaatsen in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 26 maart 2007 gedetineerd. Hij verblijft in de b.b.i. Maashegge te Overloon.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is niet deugdelijk gemotiveerd. De motivering van die beslissing schetst een eenzijdig beeld en bevat uitsluitend een profielschets van klager die is gekopieerd uit een inmiddels gedateerd psychologisch rapport. In het
bezwaarschrift is uitgebreid ingegaan op de persoonlijke ontwikkelingen van klager. Daarop is in de bestreden beslissing niet ingegaan. Klager heeft reeds veelvuldig verlof gehad en is met die vrijheid altijd verantwoordelijk omgegaan. Klager kwam
telkens tijdig en in goede conditie terug van verlof. Telkens werd verondersteld dat er sprake was van een hoog recidiverisico, terwijl de werkelijke situatie liet zien dat klager zich goed gedroeg en er zich geen incidenten voordeden. Ook de plaatsing
van klager in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Maashegge verliep moeizaam. Klager heeft laten zien dat hij in staat is zonder toezicht of controle gebruik te maken van zijn bewegingsvrijheid buiten de inrichting. Klager heeft op geen enkele
wijze contact gehad met zijn slachtoffer en heeft zijn sociale leven elders opgebouwd. Ook in de b.b.i. Maashegge is zijn gedrag dusdanig dat de directie een positief advies heeft afgegeven met betrekking tot plaatsing in een z.b.b.i. In rapporten
waarin subjectieve niet staafbare argumenten werden gebruikt, werd het recidiverisico telkens hoog geacht. De objectieve niet op veronderstellingen gebaseerde factoren laten duidelijk zien dat klager geschikt is terug te keren in de maatschappij.
Klagers einddatum is in zicht. Door klager voor deze einddatum in een z.b.b.i. te plaatsen kan alvast verder worden gebouwd aan het reeds opgebouwde fundament dat noodzakelijk zal zijn op de einddatum van detentie van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is Terugdringen Recidive (TR)-kandidaat en heeft een Risc afgelegd waaruit is gebleken dat een behandeling noodzakelijk is. Een behandeling zou kunnen plaatsvinden bij De Waag waar verschillende vooronderzoeken hebben plaatsgevonden. Ondanks dat
de delicten als bewezen worden beschouwd en klager hiervoor is veroordeeld, blijft hij de delicten ontkennen. De delicten betreffen ernstige misdrijven zoals mishandeling en mensenhandel. Het ontkennen van de delicten staat een effectieve behandeling
in
de weg. Het ontbreekt klager dan ook aan de wil om een passende behandeling te ondergaan. De selectiefunctionaris acht het reclasseringsrapport dat dateert van 8 augustus 2009, niet achterhaald en gedateerd. Ondanks dat klager tijdens zijn huidige
detentie goed functioneert, is dit ondergeschikt aan het beleid met betrekking tot het TR-programma. Een behandeling is noodzakelijk en de resocialisatie moet hierop gericht zijn. Indien klager hier gemotiveerd en met inzet aan deelneemt, spreekt het
vanzelf dat hij dan ook weer voor verdere detentiefasering in aanmerking komt.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of
maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van ten minste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan meer
dan € 226,- hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 2000, 176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij
de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking),
alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator afbreuk doen. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij
hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtige contra-indicaties bestaan.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking
het advies van de reclassering van 18 augustus 2009 waarin wordt aangegeven dat klagers recidiverisico hoog wordt geacht. Klager heeft de gepleegde delicten ontkend hetgeen klagers behandeling met het oog op een goede terugkeer in de samenleving
belemmert. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat wanneer klager zijn benodigde behandeling ondergaat, hij wel voor verdere detentiefasering in aanmerking komt. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 15 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven