nummer: 10/173/GA en 10/189/GA
betreft: [klager] datum: 15 juni 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
de directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn en van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak , verzonden op 15 januari 2010, van de beklagcommissie bij de gevangenis Alpen aan den Rijn,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 25 maart 2010, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de gevangenis Alphen aan den Rijn.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman, mr. M.M. Kuyp, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Van het verhandelde ter zitting is verslag opgemaakt, dat naar partijen is opgestuurd. Bij brief van 21 mei 2010 is namens klager gereageerd
op het verslag. Een afschrift daarvan is ter kennisname opgestuurd naar de directeur.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens verbale agressie jegens het personeel.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Zij heeft bepaald dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Inhoudelijk wordt verwezen naar het beroepschrift en de stukken, met name het verslag van 2 november 2009. De disciplinaire straf is opgelegd door de plaatsvervangend directeur, het hoofd van de beveiliging. Bij besluit van 22 oktober 2009 was hij
daartoe bevoegd verklaard door de Minister van Justitie.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Het beklag is gegrond verklaard omdat niet geverifieerd kan worden of het hoofd beveiliging bevoegd was tot het nemen van de bestreden beslissingen. Pas in beroep heeft de directeur een beschikking overgelegd waaruit zou blijken dat het hoofd
beveiliging wel bevoegd was tot het nemen van de betreffende beslissingen. Gezien de datum van voornoemde beschikking kan geconcludeerd worden dat de beschikking bij de behandeling van het beklag beschikbaar was. Niet valt in te zien waarom het stuk
niet toen had kunnen worden overgelegd. Ook valt uit de stukken niet op te maken of aan de voorwaarden is voldaan die genoemd staan in de beschikking. Er wordt gevraagd om een tegemoetkoming. Opgemerkt wordt dat namens klager is aangegeven dat hij niet
ter zitting zou verschijnen.
3. De beoordeling
De directeur heeft een besluit van de Minister van Justitie overgelegd waarin deze het hoofd beveiliging een tijdelijke en beperkte bevoegdheid toekent met betrekking tot de oplegging van disciplinaire straffen en ordemaatregelen. Op grond van de Pbw
oordeelt de beroepscommissie dat dit besluit onvoldoende is om bepaalde bevoegdheden over te dragen. Zo bepaalt artikel 5, vierde lid, van de Pbw – voor zover voor de beoordeling van de beroepen van belang – “dat aan de directeur is voorbehouden de
beslissing omtrent: (...) h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en de toepassing van de artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.” In dit geval heeft het hoofd beveiliging, die tijdelijk is aangewezen
als plaatsvervanger van de directeur als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw, een disciplinaire straf opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat een beperkte aanwijzing van het hoofd beveiliging als plaatsvervangend directeur met
uitsluitend de bedoeling het opleggen van een disciplinaire straf mogelijk te maken niet strookt met de bedoeling van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 5 van de Pbw en de Memorie van toelichting op de Pbw. Nu een deugdelijke grondslag aan
de disciplinaire straf is komen te ontvallen, moet de opgelegde straf nietig worden verklaard.
De beroepscommissie zal het beroep van de directeur, op andere formele gronden dan de beklagcommissie heeft gedaan, daarom ongegrond verklaren.
Het beroep van de gedetineerde treft in zoverre doel dat de beroepscommissie op andere gronden dan de beklagcommissie tot een gegrondverklaring van het beklag komt. De beklagcommissie kon immers niet verifiëren of sprake was van een bevoegd genomen
beslissing bij gebrek aan kennis van de aanwijzingsbeschikking. Deze beschikking is eerst in beroep in het geding gebracht.
Gezien de gegrondverklaring van het beklag zijn er termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal de hoogte daarvan vaststellen op
€ 7,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond. Zij verklaart het beroep van klager gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt van € 7,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 15 juni 2010
secretaris voorzitter