Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1264/GV, 2 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1264/GV

betreft: [klager] datum: 2 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 28 april 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klaagster heeft het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is van mening dat het verzoek op onjuiste gronden is afgewezen. Zij ondergaat lijfsdwang naar aanleiding van een veroordeling tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij is van
mening dat die lijfsdwang moet worden gezien als een vrijheidsbeneming. De lijfsdwang moet, zo heeft eerder het Gerechtshof in den Bosch bepaald, worden gelijkgesteld met bijvoorbeeld vervangende hechtenis en dat die lijfsdwang moet worden aangemerkt
als ‘penalty’ als bedoeld in artikel 7 van het EVRM. Gelet daarop moet algemeen verlof mogelijk zijn. Klaagster wil het verlof gebruiken om aanwezig te kunnen zijn bij de bruiloft van haar neef. Zij is bereid daarbij onder elektronisch toezicht dan wel
begeleiding te staan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verzoekster is gedetineerd naar aanleiding van een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 131.716,58. Naast de thans ten uitvoer gelegde lijfsdwang is geen gevangenisstraf opgelegd. Omdat de lijfsdwang moet worden gezien als
een vrijheidsbenemende maatregel, is verlof niet mogelijk. Klaagsters voert voorts aan dat zij geen verlofadres heeft kunnen opgeven, omdat het b.s.d. haar verlofaanvraag niet in behandeling wilde nemen. Klaagster bestrijdt dat er sprake zou zijn van
vluchtgevaar.

Op klaagsters verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de locatie Amerswiel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een vrijheidsbenemende maatregel van lijfsdwang van zestien maanden, zulks in verband met de haar opgelegde verplichting om – ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel – een bedrag van € 131.716,58 te betalen aan de
Staat.

Uit artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat deze lijfsdwang als maatregel wordt aangemerkt.

Artikel 1 onder n en artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting hebben betrekking op het verlenen van algemeen verlof tijdens de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf en geen betrekking op het verlenen van algemeen verlof
tijdens
de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel. Verlofverlening tijdens de tenuitvoerlegging van die maatregel strookt ook niet met het karakter van lijfsdwang, dat bedoeld is als pressiemiddel om aan een betalingsverplichting te voldoen.

Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven