Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0505/JA, 7 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/505/JA

betreft: [klager] datum: 7 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1987], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2010 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2010, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, is klager gehoord.
Door en namens de directeur van de j.j.i. Den Hey-Acker is schriftelijk en telefonisch bericht dat hij verhinderd is om ter zitting te verschijnen.

Het lid prof. dr. N.W. Slot was verhinderd om ter zitting te verschijnen en zal op grond van de stukken de zaak medebeoordelen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep van belang:
a. een ordemaatregel van vier dagen afzondering in de eigen verblijfsruimte met ingang van 3 september 2009;
b. een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel met ingang van 4 september 2009, 08.30 uur;
c. weigering bezoek van vrouw en kind voor de duur van een week met ingang van 3 september 2009;
d. beperking van het gebruik van de intercom tot maximaal tweemaal per dag met ingang van 3 september 2009;
e. het gedurende de op 4 september 2009 opgelegde ordemaatregel geen bijbel in de afzonderingsruimte mogen hebben of geen bijbel mogen inzien/lezen;
f. een ordemaatregel van afzondering in de opvangkamer met ingang van 4 september 2009, 19.00 uur;
g. een disciplinaire straf van weigering bezoek voor de duur van vier weken ingaande op 29 september 2009 en
h. het tijdens de afzonderingsperiode van acht dagen zonder resultaat driemaal vragen om de gedragsdeskundige.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Niet alleen klager, maar ook de directeur moet zich aan de (formele) regels houden. Gesteld is dat de orde en de veiligheid in geding waren. Zijn bezoek had echter niets met de aangetroffen mobiele telefoon te maken en klager wordt na ieder bezoek
gefouilleerd en gevisiteerd. De oplegging van een ordemaatregel of een disciplinaire straf is geen reden om geen bezoek te ontvangen. Hij ontvangt iedere week bezoek van zijn vrouw en dochtertje. Zijn dochtertje komt iedere week mee. Klager laat niets
door zijn vrouw meenemen, zeker niet als zijn dochtertje daar bij is.
Gedurende de tijd dat hij was afgezonderd, heeft hij geen bijbel kunnen inzien/lezen en heeft hij zijn geloof niet kunnen uitoefenen.
Hij is acht dagen afgezonderd zonder dat hij de gedragskundige heeft kunnen spreken. Toen zij bij een jongen langskwam, die stikte in zijn cel, kwam klager de gedragsdeskundige tegen en heeft hij haar gevraagd wanneer hij met haar kon praten. Ze zei
dat
ze eerst met de ouders van die jongen moest spreken. Klager was zo gestresst dat hij haar heeft uitgescholden. Hij heeft toen drie dagen lang niet gegeten en gedronken. Hij begreep niet waarom zijn bezoek was afgezegd. Op 2 oktober 2009 is de
gedragsdeskundige niet bij klager langs geweest, maar bij die jongen die in zijn cel stikte. Pas na acht dagen, toen klager niet meer afgezonderd was, heeft hij met de behandelend psychiater gesproken. Hij heeft in de tijd dat hij afgezonderd was wel
het afdelingshoofd gezien.
Klager zit waarschijnlijk op een ITA, omdat hij te oud is voor een gewone afdeling. Hij gedroeg zich rustig. De ITA is een individuele afdeling. Als er een incident plaatsvindt, moeten de betrokken individuen achter de deur worden gezet en niet de
gehele groep. Hij zat toentertijd met vier à zes mensen in een groep en momenteel met zes. Hij blijft zoveel mogelijk achter de deur en wacht rustig op verlof.

Uit de schriftelijke toelichting van de directeur volgt dat hij zich conformeert aan de uitspraak van de beklagcommissie.

Telefonisch heeft de directeur op 14 april 2010 aan de secretaris van de beroepscommissie meegedeeld dat met betrekking tot de ordemaatregel vermeld onder b. geen mededeling is uitgereikt en dat de ordemaatregel door personeel is genomen in afwachting
van afhandeling door de directeur.
Met betrekking tot onderdeel d. wordt verwezen naar punt 4.1 van de huisregels.
Voorts zijn alle afdelingshoofden aangewezen als plaatsvervanger van de directeur.
Met betrekking tot onderdeel e. heeft de directeur aan wie door de secretaris schriftelijk de vraag is gesteld of er voor klager wel een mogelijkheid was om buiten de afzonderingsruimte, wellicht in een luchtkooi of in een personeelsruimte, een bijbel
te kunnen inzien/lezen, het volgende geantwoord.
In een afzonderingsituatie, die zo kort mogelijk dient te zijn, kunnen er geen boeken worden ingevoerd. Ervan uit wordt gegaan dat de plaatsing in afzondering van tijdelijke duur is en dat de jongere snel weer naar een opvangkamer kan, waar hij de
beschikking over een bijbel kan hebben. Of de bijbel in een later stadium in de opvangkamer is verstrekt, kan momenteel niet meer worden nagegaan.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a:
Op grond van het bepaalde in artikel 62, eerste lid, van de Bjj dient aan de jeugdige een met redenen omklede mededeling van een hem opgelegde ordemaatregel te worden uitgereikt. Uit de aan klager uitgereikte mededeling blijkt naar het oordeel van de
beroepscommissie onvoldoende de reden om aan klager de ordemaatregel op te leggen. De betreffende mededeling vermeldt weliswaar dat de ordemaatregel noodzakelijk is in het belang van de orde en de veiligheid en dat het voor het personeel niet veilig
was
om met de jongeren van de ITA verder te werken, maar aan die wettelijke grond voor oplegging van de maatregel wordt op geen enkele wijze enige feitelijke invulling gegeven. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de
directeur
is genomen in strijd met artikel 62, eerste lid, van de Bjj.

Met betrekking tot onderdeel b:
Dit onderdeel van het beklag betreft de ordemaatregel van afzondering die klager is opgelegd op 4 september 2009 om 08.30 uur. Bij de stukken is geen mededeling gevoegd die betrekking heeft op deze ordemaatregel. Ontbrekende stukken zijn door het
secretariaat opgevraagd bij de inrichting, maar de betreffende mededeling is niet verstrekt.
Op 15 april 2010 heeft de directeur aan de secretaris van de beroepscommissie telefonisch meegedeeld dat er geen mededeling is uitgereikt en dat klager door het personeel is ingesloten in afwachting van afhandeling door de directeur.
Uit artikel 25, vierde lid, van de Bjj volgt dat indien de onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op de grond van artikel 24, eerste lid onder a of b, van de Bjj is geboden een personeelslid of medewerker een jeugdige voor een periode van ten
hoogste vijftien uur in afzondering kan plaatsen en dat de directeur van deze plaatsing onverwijld op de hoogte wordt gesteld.
Uit de reactie van de directeur op het beklag volgt enkel dat klager, die al in afzondering was geplaatst in de eigen verblijfsruimte, in de afzonderingscel diende te worden geplaatst. De beroepscommissie is van oordeel dat geen feiten en
omstandigheden
zijn aangevoerd, waaruit zou kunnen volgen dat de onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering in een afzonderingscel noodzakelijk was en dat het horen door de directeur niet kon worden afgewacht.

Met betrekking tot onderdeel c:
Ten aanzien van onderdeel c. is in strijd met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, Bjj geen separate schriftelijke beslissing door de directeur genomen. Voor zover de directeur zich op het standpunt stelt dat weigering van bezoek voorvloeit uit
de
beslissing tot oplegging van de ordemaatregel vermeld onder a. wordt opgemerkt dat in de Memorie van toelichting met betrekking tot 12. Ordemaatregelen onder d. (blz. 116 Handboek) wordt gesteld dat tijdens de afzondering beperking van contacten met de
buitenwereld geen automatisme is en dat dit in een afzonderlijke beslissing dient te worden opgenomen. Het ontbreken van een schriftelijke mededeling zou tot formele gegrondheid leiden. Gelet op het onder a. overwogene dient echter onderdeel c. geheel
gegrond te worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel d:
Uit de door de directeur overgelegde huisregels punt 4.1 volgt dat de intercom alleen gebruikt mag worden in uiterste noodsituaties. Derhalve kan de beslissing om klager maximaal tweemaal per dag toe te staan om de intercom te gebruiken, terwijl van
een
noodsituatie niet is gebleken, niet als in strijd met de regelgeving en/of als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Met betrekking tot onderdeel e:
Op grond van artikel 16 van de Regeling straf- en afzonderingscel justitiële jeugdinrichtingen is het de jeugdige niet toegestaan voorwerpen onder zijn berusting te houden, tenzij de directeur anders bepaalt.
Artikel 17 van de Regeling bepaalt dat de jeugdige die verblijft in een straf- of afzonderingscel het recht heeft om lectuur te ontvangen overeenkomstig de huisregels van de inrichting.
In de huisregels is geen bepaling opgenomen over het in bezit mogen hebben van een bijbel in een (afzonderings)cel.
Uit artikel 46, eerste lid, van de Bjj volgt dat de jeugdige het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
Ook uit punt 6.5 van de huisregels Geestelijke verzorging volgt dat een jeugdige zijn godsdienst of levensovertuiging vrij mag belijden en beleven. De jeugdige kan onder andere godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten bijwonen en persoonlijk
en vertrouwelijk contact hebben met geestelijk verzorgers.
De beroepscommissie overweegt dat op grond van artikel 16 van de Regeling aan de jeugdige geweigerd kan worden om een bijbel onder zijn berusting in de afzonderingscel te houden. In zoverre zal zij het beroep ongegrond verklaren.
Door klager is echter gesteld, en dit is door de directeur niet betwist, dat hij ook niet in de gelegenheid is gesteld om een bijbel in te zien of te lezen en dat hij zijn geloof niet heeft kunnen beleven.
De beroepscommissie overweegt dat ook in een afzonderingsituatie een jeugdige in beginsel in de gelegenheid dient te worden gesteld om zijn geloof uit te oefenen.
In casu had klager in de gelegenheid kunnen worden gesteld om de bijbel in te zien/te lezen tijdens bijvoorbeeld het luchten in de luchtkooi. Klager is nog dezelfde dag afgezonderd in een opvangkamer, waar hij volgens de schriftelijke mededeling van de
directeur wel de beschikking over een bijbel had mogen hebben.
Nu de directeur niet meer na kan gaan of klager in de opvangkamer een bijbel is verstrekt, blijft klagers stelling dat hij gedurende de afzonderingsperiode de bijbel niet heeft mogen inzien/lezen onbetwist en zal op dit punt het beroep gegrond worden
verklaard.

Met betrekking tot onderdeel f en g:
Gelet op het bepaalde in artikel 4, vierde lid aanhef en onder d en j, van de Bjj betreffen de beslissing tot oplegging van de betreffende ordemaatregel en de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf aan de directeur voorbehouden
beslissingen.
Uit de mededeling oplegging ordemaatregel en de mededeling oplegging disciplinaire straf volgt dat de beslissingen zijn genomen door een afdelingshoofd.
Uit de overgelegde aanwijzing en de telefonische toelichting van de directeur volgt dat alle afdelingshoofden van de inrichting als plaatsvervanger van de directeur zijn aangewezen in de zin van artikel 3c, tweede lid, van de Bjj. Kenmerkend voor de
functie van directeur is echter dat deze belast is met een algemene beheersbevoegdheid, terwijl de functie van afdelingshoofd zich kenmerkt door een meer beperkte beheersbevoegdheid. Een aanwijzing van alle afdelingshoofden tot plaatsvervanger van de
directeur strookt niet met de bedoeling van de wet.

Met betrekking tot onderdeel h:
Uit artikel 4, tweede lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel volgt dat in geval er sprake is van gedragsmatige problematiek die aan de afzondering ten grondslag ligt, er bezoek wordt afgelegd door een jeugdpsychiater dan wel een
gedragsdeskundige.
Door de gedragsdeskundige is aangegeven dat zij op 29 september 2009 niet naar klager is toegekomen in verband met het late tijdstip, dat vervolgens klager haar heeft uitgescholden en dat zij er toen voor gekozen heeft om hem gedurende de disciplinaire
straf niet te bezoeken. Door klager is gesteld dat hij pas na acht dagen na afloop van de disciplinaire straf met een behandelaar heeft gesproken. Door de gedragsdeskundige is gesteld dat zij klager op 2 oktober 2009 heeft bezocht en gesproken. Klager
heeft aangevoerd dat de gedragsdeskundige op 2 oktober 2009 niet klager, maar een andere jongen heeft bezocht. Wat hier ook van zij, ook wanneer uitgegaan wordt van hetgeen door de gedragsdeskundige is verklaard, inhoudende dat zij klager op 2 oktober
2009 heeft bezocht en gesproken, terwijl hij al sinds 29 september 2009 in de strafcel verbleef, dan is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet tijdig de toegang tot adequate zorg is geboden. Reden voor het uitblijven van een bezoek was volgens
de gedragsdeskundige het uitschelden door klager. Voorstelbaar wordt geacht dat na een scheldpartij enige tijd wordt gewacht voordat klager door een gedragsdeskundige wordt bezocht, maar het drie à vier dagen hiermee te wachten - klager heeft
aangevoerd
dat het zelfs om acht dagen zou gaan - wordt te lang geacht. De beroepscommissie is van oordeel dat getracht had kunnen worden om het incident met klager te bespreken en dat een andere gedragsdeskundige of psychiater klager had kunnen bezoeken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep met betrekking tot de onderdelen a, b, c, e (voor wat betreft het niet mogen inkijken/lezen van de bijbel tijdens de afzondering van klager) f, g en h gegrond is.
Zij zal op deze punten de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 100,= worden toegekend.
Met betrekking tot onderdeel d en e (voor wat betreft het niet mogen hebben van een bijbel in een afzonderingscel) komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep
zal derhalve op dit punt ongegrond worden verklaard, met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart onderdeel d en e (voor wat betreft het niet mogen hebben van een bijbel in een afzonderingscel) van het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart de onderdelen a, b, c, e (voor wat betreft het niet mogen inkijken/lezen van de bijbel tijdens afzondering) f, g en h van het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog
gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, R. van Benthem RA en prof. dr. N.W. Slot, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 juni 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven