Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3225/TA, 1 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3225/TA

betreft: [klager] datum: 1 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 november 2009 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], directeur behandeling.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in dat het hoofd van de inrichting klager niet in de gelegenheid stelt over zijn financiën te beschikken, terwijl hij niet meer in de inrichting verblijft.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht loopt de termijn van klagers tbs niet door. Zou de maatregel wel doorlopen dan is deze ook aan een
termijn en aan gerechtelijke toetsing gebonden. Bovendien zouden de huisregels van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek ook geldig zijn in de locatie De Marwei.
Er wordt een beroep gedaan op het behandelplan. Dit moet minimaal eenmaal per jaar geëvalueerd worden en volgens de huisregels zelfs eenmaal in de drie maanden. Klager is geen actueel behandelplan onder ogen gekomen sinds april 2009.
Klager heeft verzocht het bedrag van zijn rekening-courant bij de inrichting aan hem over te maken omdat hij thans verblijft buiten de inrichting in de p.i. De Marwei te Leeuwarden. Voor klager is dit een principiële zaak. De inrichting heeft geen
zeggenschap meer over hem. Indien dat wel zou worden aangenomen, dan geldt dat dus ook voor andere zaken zoals het zak- en kleedgeld.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Conform de bevoegdheid van artikel 40, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden berust het beheer van
het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting. Klager is in formele zin nog steeds opgenomen in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek in het kader van de lopende terbeschikkingstelling. Het hoofd van de inrichting verwacht klager na een
vrijspraak weer terug in de inrichting.
De inrichting beheert klagers geld omdat de inrichting nog steeds een verantwoordelijkheid heeft jegens hem. Het gaat om € 290,=. De tbs-maatregel loopt nog steeds door en klager wordt door de inrichting nog steeds als een patiënt van de inrichting
beschouwd. Klager heeft momenteel geen schuldeisers. Zou hij die wel hebben, dan zou tot betaling zijn overgegaan.

3. De beoordeling
Klager verblijft in voorlopige hechtenis in het huis van bewaring Leeuwarden en kan niet vrij beschikken over zijn geld op de rekening-courant in de Van der Hoevenkliniek. Het beheer van klagers geld ligt bij het hoofd van de Van der Hoevenkliniek.
Voor
de beoordeling van het beroep is de vraag van belang of het hoofd van deze inrichting hiertoe nog bevoegd is, aangezien klager niet meer in de inrichting verblijft en uit andere hoofde gedetineerd is.

De beroepscommissie overweegt hieromtrent het volgende. Op grond van artikel 40, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in
het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Op grond van artikel 1, aanhef en onder j van de Bvt dient onder een ‘verpleegde’ te worden verstaan: een persoon die in een inrichting is opgenomen. Uit de memorie van toelichting bij artikel 1
van de Bvt wordt niet duidelijk of hiermee alleen de feitelijke aanwezigheid van een verpleegde in de inrichting wordt bedoeld of dat ook in andere situaties sprake kan zijn van een verpleegde. De beroepscommissie merkt op dat zich situaties kunnen
voordoen waarbij ondanks de feitelijke afwezigheid van de verpleegde in de inrichting, het hoofd van de inrichting toch geacht moet worden verantwoordelijkheid te blijven dragen. Bijvoorbeeld tijdens de extramurale fase van de behandeling. De
inrichting
behoudt dan haar verantwoordelijkheid voor de behandeling van de verpleegde. Ook in situaties waarbij de verpleegde noodzakelijkerwijs de inrichting zal moeten verlaten, bijvoorbeeld in verband met een ziekenhuisopname, voert het te ver aan te nemen
dat
daardoor elke verantwoordelijkheid van het hoofd van de inrichting komt te vervallen. Naar het oordeel van de beroepscommissie zal het derhalve afhangen van de omstandigheden van het geval of na het verlaten van de inrichting nog sprake is van een
verpleegde en het hoofd van de inrichting nog (enkele van) zijn bevoegdheden behoudt.

De bevoegdheid van het hoofd van de inrichting zal tevens afhangen van de vraag of de tbs-maatregel doorloopt gedurende de periode dat klager in voorlopige hechtenis verblijft. Immers, indien de dwangverpleging van de tbs-maatregel (tijdelijk) komt te
vervallen, vervalt daarmee de grond van de vrijheidsontneming van artikel 37b Sr en de bedoelde bevoegdheid van het hoofd van de inrichting.
Op grond van artikel 38f, aanhef en onder a Sr loopt de termijn van de terbeschikkingstelling niet gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Aangezien
klager is gedetineerd in een penitentiaire inrichting op de titel van voorlopige hechtenis, loopt de termijn van klagers tbs-maatregel derhalve niet meer door. Dit betekent echter niet dat daarmee de tbs-maatregel zelf is geschorst. De wet kent niet de
mogelijkheid van de schorsing van de tbs-maatregel, maar voorziet enkel in de beëindiging van de tbs-maatregel en/of de dwangverpleging door de rechter. De terbeschikkingstelling vervalt verder bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke
uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld. Daarnaast zijn er situaties denkbaar waarbij de tbs-maatregel van rechtswege verloopt, bijvoorbeeld in het geval dat geen vordering tot verlenging van de tbs-maatregel wordt
ingediend. Van het vorenstaande is in casu geen sprake. In de wetsgeschiedenis bij voornoemd artikel 38f zijn ten slotte geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de opschorting van de termijn tevens tot gevolg heeft dat de tbs-maatregel
wordt geschorst. Bovendien volgt uit artikel 1 onder i, van de Bvt dat klager “ter beschikking gestelde” blijft.

De omstandigheid dat klager op grond van een andere titel van zijn vrijheid is beroofd en niet meer in de inrichting verblijft, is een sterke aanwijzing dat hij niet meer kan worden aangemerkt als ‘verpleegde’ in vorenbedoelde zin. Het hoofd van de
inrichting heeft ter zitting van de beroepscommissie echter de verwachting uitgesproken dat klager zal worden vrijgesproken en snel naar de inrichting zal terugkeren. Gelet hierop gaat de beroepscommissie uit van de bevoegdheid van het hoofd van de
inrichting om klagers geld op de rekening-courant te blijven beheren ook al verblijft hij feitelijk niet in de inrichting.
Ter zitting van de beroepscommissie is gebleken dat op de rekening-courant slechts een gering bedrag staat. Tevens is gebleken dat er geen dringende behandelinhoudelijke redenen zijn om het beheer van klagers geld door het hoofd van de inrichting voort
te zetten. Evenmin is gesteld of gebleken dat er andere dringende omstandigheden zijn die een beletsel zouden moeten vormen voor het vrijgeven van het geld op de rekening-courant van klager. Gelet hierop moet de beslissing van het hoofd van de
inrichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is derhalve gegrond. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden
verklaard.
De beroepscommissie zal de beslissing waarover is geklaagd vernietigen en het hoofd van de inrichting opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt het hoofd van de inrichting op binnen een termijn van veertien dagen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven