Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1503/GV, 20 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/1503/GV

 

betreft:               [klager]                datum: 20 juli 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 mei 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

 

2.            De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden wegens medische en zakelijke omstandigheden. Klager heeft een eigen onderneming en zijn fysieke aanwezigheid is daarbij noodzakelijk. Klager dient onder meer de te ontruimen locaties te bezoeken voor het opmaken van offertes. Door klagers detentie ligt de onderneming stil. Als gevolg daarvan is klagers partner niet in staat de lopende huur voor de gezamenlijke woning te voldoen. Aan de vereisten voor het verlenen van strafonderbreking, zoals bepaald in artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), is voldaan. Klagers verzoek had derhalve toegewezen moeten worden. Subsidiair is niet bekeken of met een kortere strafonderbreking volstaan had kunnen worden. Klager is thans gedetineerd voor een feit dat hij in 2007 heeft begaan. Na deze zaak heeft klager geen justitiële contacten meer gehad. Klager heeft een beperkt strafrestant. Met alle omstandigheden rekening houdend had een redelijke belangenafweging in het voordeel van klager moeten uitvallen. Verder is opmerkelijk dat de weigeringsgrond zoals beschreven in artikel 4, onder g, van de Regeling ten grondslag ligt aan de afwijzende beslissing, nu klager voorafgaand aan de zelfmelding al twee maanden woonachtig was in Oud-Beijerland, zonder enig incident. Het benoemen van maatschappelijke onrust treft geen doel, nu sprake is van een vermogensdelict, begaan in 2007. Aan klagers opmerking die is beschreven in het selectieadvies moet in het kader van de beoordeling van het verzoek geen waarde worden gehecht, nu klager deze uitlating uit frustratie heeft gedaan.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 15 november 2012 is klager detentiegeschikt geacht, waarop hij is opgeroepen zich op 11 februari 2013 te melden. In 2014 is klager wederom opgeroepen om zich op 21 augustus 2014 te melden. Dit heeft klager niet gedaan. Op 16 maart 2017 heeft klager een brief ontvangen om zich op 5 april 2017 te melden. Hierop heeft klagers raadsman een brief gestuurd naar het Openbaar Ministerie (OM) met het verzoek om uitstel vanwege zakelijke belangen en medische klachten. Het OM heeft hieraan kennelijk geen gehoor gegeven. Uit navraag bij de inrichting bleek dat klager voornemens was wederom een aanvraag tot detentieongeschiktheid in te dienen, maar hiervan toch heeft afgezien. Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat klagers bedrijf, Eurobouw Rotterdam, op 12 juni 2012 is opgericht in de vorm van een eenmanszaak. Op 31 maart 2015 is de besloten vennootschap opgericht. Er zijn zes mensen werkzaam in het bedrijf. Ten tijde van het oprichten van het bedrijf was klager bekend met het feit dat hij nog 89 dagen gevangenisstraf moest ondergaan. Klager is immers in 2010 veroordeeld en is sindsdien meerdere malen opgeroepen om zich te melden. Daarbij komt dat tussen de laatste oproepbrief en de melddatum een periode van ongeveer een maand zit. Klager heeft derhalve voldoende mogelijkheden gekregen om zijn zaken over te dragen aan het personeel dan wel op een andere manier de voortzetting van zijn bedrijf te waarborgen. Onvoldoende is onderbouwd waaruit de dringende omstandigheden van zakelijke aard bestaan. Ook is onvoldoende aangetoond dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Onduidelijk is waarom de omschreven werkzaamheden niet door het personeel kunnen worden verricht. Bovendien bestaat de mogelijkheid om in de inrichting zakenbezoek te ontvangen, te telefoneren en post te versturen. Het niet genereren van inkomsten is inherent aan het ondergaan van detentie.

 

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres indien het verlof of de strafonderbreking langer duurt dan twee dagen, omdat de slachtoffers woonachtig zijn in de omgeving en gevreesd wordt voor grote maatschappelijke onrust.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, wegens het negatieve advies van de politie en wegens een opmerking van klager tijdens een intakegesprek.

 

3.            De beoordeling

Klager heeft een gevangenisstraf van 89 dagen ondergaan wegens vermogensdelicten. Klager is op 3 juli 2017 in vrijheid gesteld.

Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Op grond van het tweede lid van dat artikel dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft (gedurende zijn detentie) verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, of korter, wegens werkzaamheden voor zijn onderneming, onder meer het bezoeken van locaties om een offerte op te maken voor de ontruiming daarvan. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager zijn verzoek om strafonderbreking onvoldoende onderbouwd. Het is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van dringende omstandigheden van zakelijke aard en dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Zo is niet gebleken dat de werkzaamheden niet overgedragen kunnen worden aan de andere medewerkers in het bedrijf. Daarbij komt dat klager al in 2010 is veroordeeld. Klager had zich bij de start van zijn onderneming kunnen beseffen dat de gevangenisstraf te zijner tijd ten uitvoer zou worden gelegd. Voor zover klager eveneens om strafonderbreking heeft verzocht wegens medische gronden, merkt de beroepscommissie op dat, nu hieromtrent in het beroepschrift niets is aangevoerd, dit verzoek eveneens onvoldoende is onderbouwd. Gezien het voorgaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. M.L. Koster, secretaris, op 20 juli 2017

 

                                                                

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven