Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1019/GA, 20 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/1019/GA

 

betreft:               [klager]                datum: 20 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Uzumcu, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 maart 2017 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. H. Uzumcu, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Detentiecentrum Rotterdam en […], afdelingshoofd in het Detentiecentrum Rotterdam.

Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

               

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het toegepaste geweld door het interne bijstandsteam (IBT) en het feit dat klager zich volledig moest uitkleden in het bijzijn van een vrouw (beklagnummers 2016-137 en 2016-138).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

De celgenoot dreigde met brandstichting. Klager heeft de bewaarders hiervan op de hoogte gesteld. Toen de celgenoot uit cel werd gehaald, werd door bewaarders ook gewelddadig gedaan tegen klager. Hiervoor was geen aanleiding. Klager is toen boos geworden, maar het was niet noodzakelijk om het IBT in te schakelen. Een “cooling down periode” van dertig minuten was meer op zijn plaats geweest. Klager is hardhandig aangepakt. In de afzonderingscel moest klager zich uitkleden in het bijzijn van twee vrouwen. Zij waren lid van het IBT. Klager meent dat zij de cel hadden moeten verlaten. Anders hadden zij hun gezicht kunnen afwenden van klager. Echter, zij bleven kijken en klager voelde zich vernederd. Andersom zou een vrouw zich ook niet hoeven uit te kleden tegenover mannen.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

Toen de celgenoot uit de cel werd gehaald begon ook klager zich tegen het personeel te keren. Klager is in de cel achtergelaten. Hij begon de celinventaris te vernielen en hij had de celdeur gebarricadeerd. In de cel lagen glassplinters die afkomstig waren van de kapot geslagen magnetron. Vanwege veiligheidsrisico’s voor het personeel en klager zelf, is klager met behulp van het IBT naar de afzonderingscel gebracht. Klager werkte niet mee aan deze overplaatsing en hierbij is gepast geweld gebruikt. In de afzonderingscel wilde klager wel meewerken aan het omkleden. Het IBT was samengesteld uit vier mannen en twee vrouwen. De wachtcommandant heeft het gehele IBT opdracht gegeven in de afzonderingscel te blijven omdat dit noodzakelijk was gezien het gedrag van klager. In klagers kleding konden nog glasscherven aanwezig zijn. Gelet op die onzekerheid is besloten dat ook de vrouwelijke IBT-leden in de cel moesten blijven toen klager zich ontkleedde en een scheurhemd aantrok. De wachtcommandant heeft hiertoe besloten, omdat hij dat in deze situatie noodzakelijk vond. Normaal wordt onderling afgesproken dat vrouwelijk personeel zich terugtrekt bij het omkleden van een man. De directeur heeft klager en de wachtcommandant na deze plaatsing gehoord. De situatie werd omschreven als heftig.

 

3.            De beoordeling

Uit het verslag van 5 december 2016 blijkt dat klager zich tegen het personeel keerde toen zijn celgenoot uit de cel werd verwijderd. Hij heeft zich fysiek verzet. Nadat de celgenoot uit de cel was verwijderd en de cel afgesloten was, begon klager de celinventaris te vernielen. Klager was niet zichtbaar door het celluik. Acuut ingrijpen door het IBT was daarom noodzakelijk.

Gezien de inhoud van dit verslag en de toelichting ter zitting, oordeelt de beroepscommissie dat in redelijk kon worden beslist klager af te zonderen in de afzonderingscel en hem daartoe over te brengen met behulp van het IBT. Uit het IBT inzetformulier blijkt dat klager bij het overbrengen door het IBT verzet heeft gepleegd. Klager heeft in de afzonderingscel geroepen dat hij “in deze cel dood gaat”. Dat bij de overbrenging naar de afzonderingscel gepast geweld is gebruikt, acht de beroepscommissie dan ook niet onredelijk of onbillijk.

De beroepscommissie overweegt dat de omstandigheid dat klager glasscherven bij zich kon dragen in combinatie met zijn gedrag, tot gevolg had dat klager zich in het bijzijn van personeel moest omkleden en een scheurhemd moest aantrekken.

Omkleden in het bijzijn van personeel dient zoveel mogelijk te gebeuren door personen van hetzelfde geslacht als dat van de gedetineerde. Echter, bij een acute situatie is de directeur genoodzaakt die leden van het IBT in te zetten die op dat moment aanwezig zijn in de inrichting. Gezien het vooroverwogene in combinatie met het verhandelde ter zitting oordeelt de beroepscommissie dat de wachtcommandant een gedegen afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van klager om zich niet in het bijzijn van vrouwen te ontdoen van zijn kleding en anderzijds het veiligheidsbelang van het personeel en klager zelf. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. De beroepscommissie beslist als volgt.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 20 juli 2017.

 

 

                                                               

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven