Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1103/GV, 25 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1103/GV

betreft: [klager] datum: 25 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van en nader toegelicht door mr. F.A.G.M. Landerloo, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 april 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof na de gegrondverklaring van zijn beroep op 1 april 2010, kenmerk 10/262/GV, wederom afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers eerder ingestelde beroep tegen de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof is op 1 april 2010 gegrond verklaard. Nu wordt zijn verzoek wederom afgewezen en wel vanwege een te laag
kreatininegehalte in februari 2010, terwijl zijn aanvraag om algemeen verlof dateert van januari 2010.
Zijn raadsman heeft hieraan toegevoegd dat niet blijkt op welke datum de urinecontrole zou hebben plaatsgehad waarbij sprake zou zijn geweest van fraude. Klager kan zich op dit punt daarom niet verweren. Verder heeft de Minister geen bewijs overgelegd
waaruit het kreatininegehalte zou blijken. Klager bestrijdt gefraudeerd te hebben bij welke urinecontrole dan ook.
Deze reden is overigens niet eerder aan de orde geweest en wordt daarom onredelijk en ontoelaatbaar geacht.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 14 april 2010 is een negatieve beslissing genomen op klagers verzoek om algemeen verlof op grond van informatie die niet bekend was ten tijde van de afwijzende beslissing van 22 januari 2010. Klager heeft op 25 februari 2010 een rapport gekregen
wegens een te laag kreatininegehalte. Uit de nota drugsontmoedigingsbeleid wordt een te laag kreatininegehalte gelijkgesteld met het gebruik van harddrugs. Gevolg van een dergelijk handelen is opschorting van detentiefasering en vrijheden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens brandstichting en vernieling. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een maand te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 augustus 2010.
Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenissen van 33 dagen en 2 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.

Vooropgesteld wordt dat de Minister, na meergenoemde gegrondverklaring, is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Feiten en omstandigheden daterend van na de eerder bestreden beslissing, kunnen daarbij worden meegewogen.
Vast staat dat klager op 25 februari 2010 disciplinair is gestraft als gevolg van een te laag kreatininegehalte na een urinecontrole. Uit telefonisch ingewonnen informatie bij de commissie van toezicht is gebleken dat klager tegen deze straf geen
beklag
heeft ingesteld.
Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen kan, indien gebleken is dat de gedetineerde met de urinecontrole heeft gefraudeerd, een disciplinaire straf opgelegd worden. Daarbij geldt tevens dat aan de
betreffende gedetineerde op basis van het door de Minister gevoerde Drugsontmoedigingsbeleid, gedurende een periode van drie of zes maanden (onder meer) geen verlof wordt toegestaan. In klagers geval is de door hem gepoogde fraude door de inrichting
gelijkgesteld aan het gebruik van harddrugs, hetgeen – voor het verlenen van verlof – een wachttermijn van zes maanden oplevert. Die termijn was ten tijde van het indienen van het verzoek nog niet verstreken. De beroepscommissie is van oordeel dat
voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 25 mei 2010

secretaris voorzitter

Naar boven