Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/834/GV, 3 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/0834/GV

betreft: [klager] datum: 3 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 maart 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Ondanks de brief van de psycholoog is geen aanleiding gezien om aan hem strafonderbreking te verlenen. Na het afwijzen van zijn verzoek zijn er agenten aan de deur geweest op klagers woonadres en hebben zij
gevraagd hoe zijn familie het zou vinden als klager naar huis zou komen. Dit helpt zeker niet mee als al is vastgesteld dat klager geen strafonderbreking wordt verleend.
De psycholoog, huisarts en ziekenhuisartsen ondersteunen klagers verzoek om strafonderbreking.
Klager realiseert zich heel goed dat strafonderbreking geen kwijtschelding is, maar met het oog op de gezondheid van zijn gezin is er geen andere mogelijkheid.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen, omdat dit niet zal leiden tot een oplossing voor de problemen van klagers dochter. Klager moet namelijk nog een lange straf ondergaan en zal na strafonderbreking weer gedetineerd zijn. Een zelfde situatie
zal zich dan wellicht weer voordoen. In deze situatie is een duidelijke taak weggelegd voor de hulpverlening. Te denken valt aan intensievere begeleiding van de dochter, het vaker bezoeken van klager en het eventueel regelen van gesprekken in het
bijzijn van bijvoorbeeld medewerkers van de Stichting Jeugd en Gezin. Een dergelijke instelling kan aangeven in hoeverre hier sprake is van een uitzonderlijke situatie. Het gedetineerd zijn brengt immers sowieso problemen mee voor de thuissituatie.
Klager denkt te snel dat met een strafonderbreking de problemen kunnen worden opgelost. Wellicht is dit voor een korte periode het geval, maar voor de langere periode moet toch naar andere oplossingen worden gezocht. Vanuit de hulpverlening dient meer
duidelijkheid te komen over de situatie. Vooralsnog dienen hulpverleners helder aan te geven wat er dient te gebeuren en wat echt noodzakelijk is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er geen acute situatie is, noch medische gronden op grond waarvan strafbreking verleend zou moeten worden.
De officier van justitie (IRC) heeft aangegeven dat klager lange tijd in Duitsland is gedetineerd en al langere tijd, sinds 2 juni 2007, niet in het gezin is. Zijn v.i.-datum is bepaald op 27 januari 2013. Er is geen sprake van een acute situatie in
het
gezin. De oplossing van de problemen dient niet gezocht te worden in strafonderbreking. Strafonderbreking zou afbreuk doen aan de opgelegde straf en in strijd zijn met het rechterlijk oordeel. Voorts is er sprake van gevaar dat klager zich aan zijn
straf zal onttrekken.
De politie heeft klagers verlofadres akkoord bevonden.
De orthopedagoog/gedragstherapeut [...] verbonden aan de Bascule heeft aangegeven dat klagers dochter, die een verstandelijke beperking heeft, haar vader mist, somber en verdrietig is. Het zou voor zijn dochter goed zijn als het contact met haar vader
intensiever wordt en dat zij voor een periode met haar vader kan optrekken in haar eigen omgeving.
Vanuit de afdeling pediatrie/psychologie van het Sint Lucas Andreas ziekenhuis wordt onderschreven dat klagers dochter hem erg mist. -overigens heeft klager maar een pagina van dit schrijven aan de beroepscommissie overgelegd-
De huisarts van klagers echtgenote heeft aangegeven het verzoek van klagers echtgenote voor eerdere hereniging, zodat de situatie thuis wat stabieler is, te begrijpen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden, met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. De vroegst mogelijke einddatum detentie valt volgens de officier van justitie op
27
januari 2013.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof.

Op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Regeling, gelezen in verband met de artikelen 22 en 23 van de Regeling, kan in dergelijke gevallen strafonderbreking worden verleend.
Van belang is daarbij dat de (medische) noodzaak aannemelijk is.

In de door klager overgelegde brieven van een orthopedagoog verbonden aan de Bascule, de afdeling pediatrie/psychologie van het Sint Lucas Andreas ziekenhuis en de huisarts van klagers echtgenote wordt de thuissituatie omschreven en aangegeven dat het
vanuit de positie van het gezin wenselijk is dat klager enige tijd in zijn gezin zou verblijven. Uit deze aanbevelingen blijkt niet van de (medische) noodzaak, maar slechts van de wenselijkheid van een strafonderbreking. Dit is niet voldoende klemmend
en daarom kan de Minister tot het oordeel komen dat van een situatie als bedoeld in de Regeling geen sprake is. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 mei 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven