Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3507/GA, 3 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3507/GA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 december 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de gevangenis Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen het achterhouden van post, de weigering post te verzenden en het retourneren van post.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - toegelicht.
Klager stelt allereerst dat de beklagrechter niet geschikt is om als beklagrechter op te treden aangezien hij tevens landelijk coördinator van het Openbaar Ministerie is. Gelet daarop moet de beklagrechter worden geacht niet onafhankelijk en
onpartijdig
te zijn. Alleen al om die reden kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard zonder kennis te willen nemen van de inhoud van de klachten. De beklagrechter heeft daarnaast geen uitspraak
gedaan over de door klager aangevoerde schendingen van klagers grond- en mensenrechten als vermeld in de Grondwet en het EVRM. Klager heeft zijn klachten gericht tegen verschillende concrete beslissingen van dan wel namens de directeur. Klager is
daarom
ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Klager wil dat zijn klachten inhoudelijk worden behandeld en worden getoetst aan de grond- en mensenrechten als omschreven in de Grondwet en het EVRM.

De directeur heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de beslissing van de beklagrechter en is van oordeel dat er van enige compensatie geen sprake behoeft te zijn.

3. De beoordeling
Aan klagers hiervoor omschreven kritiek op de beklagrechter zal voorbij worden gegaan, omdat de zaak in beroep opnieuw wordt behandeld.

Een viertal beklagen betreft het feit dat zijn post niet wordt verzonden en dat zijn post naar hem wordt geretourneerd en wel op 29 oktober 2009, 10 november 2009 en 17 november 2009. Een tweetal beklagen betreft het wegens onvoldoende frankering
weigeren te versturen en het naar klager retourneren van klaagschriften op 4 november 2009 en 17 november 2009. De beklagrechter heeft in zijn uitspraak van 3 december 2009 verwezen naar zijn uitspraak van 30 oktober 2009, waarin een klacht gericht
tegen het feit dat zijn post niet wordt verzonden en dat zijn post naar hem wordt geretourneerd ongegrond is verklaard, en klager niet-ontvankelijk verklaard omdat hij thans voor de tweede keer over dezelfde onderwerpen zou klagen. Nu de door klager
genoemde data van het niet verzenden van post en het retourneren van post alle een andere datum betreffen dan de data van het niet verzenden van post en het retourneren van post aan verzoeker in het beklag waarin op 30 oktober 2009 uitspraak is gedaan,
had klager in zoverre moeten worden ontvangen in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom in zoverre niet in stand blijven.

Wat betreft het door de directeur aan klager retourneren van klaagschriften (bekend onder de klachtnummers 2972 en 2984 en bij klager bekend onder de kenmerken n-395, n-396,
n-397, n-398, n-400 en n-405), overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 61, tweede lid, Pbw kan de indiening van een klaagschrift geschieden door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de
gedetineerde
verblijft. De directeur draagt er in dat geval zorg voor dat het klaagschrift of, indien het klaagschrift zich in een enveloppe bevindt, de envelop van een dagtekening wordt voorzien welke geldt als dag van indiening, en het klaagschrift vervolgens
wordt doorgezonden naar de beklagcommissie. De handelwijze van de directeur moet als strijdig met het vorenstaande worden aangemerkt, zodat het beroep en het beklag op deze beklagonderdelen gegrond moeten worden verklaard.

De beroepscommissie is van oordeel dat klager met de gegrondverklaring voldoende tegemoet wordt gekomen en ziet geen aanleiding om terzake een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.

Met betrekking tot de klachten over het niet verzenden en retourneren van post overweegt de beroepscommissie als volgt.
Behoorlijk inrichtingsbeheer kan meebrengen dat, als geconstateerd wordt dat uitgaande post niet of onvoldoende gefrankeerd wordt, die post aan de afzender wordt teruggegeven waarbij deze op die omissie opmerkzaam wordt gemaakt. Van die gang van zaken
moet hier worden uitgegaan. Van een onjuist handelen is in deze geen sprake, het bepaalde in de artikelen 36, vierde lid en 58, tweede lid sub a van de Pbw mist in deze toepassing.

Voor zover is geklaagd over het stelselmatig achterhouden van post gericht aan of afkomstig van klager, overweegt de beroepscommissie dat die klacht, voor zover met het vorenstaande al niet beantwoord, mede bij gebrek aan een nadere feitelijke
onderbouwing onvoldoende aannemelijk wordt geacht.

Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklagen. Zij verklaart de beklagen die betrekking hebben op het niet verzenden en retourneren van post en het stelselmatig achterhouden
van
post gericht aan of afkomstig van klager ongegrond en de beklagen die betrekking hebben op het wegens onvoldoende frankering weigeren van versturen en het naar klager retourneren van klaagschriften gegrond.
De beroepscommissie ziet geen aanleiding om terzake een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 3 mei 2010

secretaris voorzitter

Naar boven