nummer: 10/384/GA
betreft: [klager] datum: 20 april 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. Wudka, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 februari 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Grave
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. Wudka,
en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, bijgestaan door [...], juridisch medewerkster, van de p.i. Grave.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet zorgdragen voor een goede afstemming van klagers hoortoestel en bijbehorende accessoires in het h.v.b.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers gehoorapparaat moest om goed te kunnen werken, afgestemd worden door een audioloog. Klager heeft nadat hem de bij het hoortoestel behorende accessoires waren uitgereikt, meerdere malen gevraagd om een audioloog te laten komen. Klager had
daarbij
geen voorkeur voor een bepaalde audioloog. De inrichting heeft nooit een audioloog laten komen. Klager vindt dat vreemd omdat, toen hij overgeplaatst was naar Sittard, een en ander binnen enkele minuten geregeld was. In Grave ging alles zeer moeizaam.
Om te beginnen duurde het meer dan een maand voordat klager zijn hoortoestel (met accessoires) mocht invoeren. Vervolgens heeft klager meerdere malen aangegeven dat er een audioloog nodig was om het hoortoestel goed af te stemmen. Klager is van mening
dat men, indien men klager niet goed begreep, met hem in overleg had moeten treden. Doordat het toestel in Grave nooit naar behoren heeft kunnen functioneren, heeft de directeur niet voldaan aan zijn zorgplicht. Klager heeft tot drie keer toe een
verzoekbriefje ingediend voor een audioloog. Een verpleegkundige heeft klager daarop medegedeeld dat het niet mogelijk was een audioloog te laten komen. Dit is kennelijk nooit in het medisch dossier van klager opgenomen. Klager begrijpt op zich dat het
hoortoestel en de accessoires onderzocht moeten worden voordat hij ze in de inrichting mocht gebruiken. Klager heeft daaraan ook steeds willen meewerken. Als zijn hoortoestel niet werkt, kan klager alleen nog maar in een rustige omgeving een gesprek
voeren. Zodra er meer geluiden zijn, is dat voor klager niet goed mogelijk. Hij kon het hoorapparaat niet zelf afstemmen; dat is specialistisch werk.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Uit het inrichtingsdossier noch uit het medisch dossier van klager blijkt van de klachten over het hoorapparaat. Het klopt inderdaad dat het langere tijd geduurd heeft voordat klager alle toestellen uitgereikt kreeg. De directeur heeft nooit gehoord
dat
er om een audioloog gevraagd werd. De directeur is van mening dat hij bekend had moeten zijn met klagers problemen voor zover een en ander bij de medische dienst bekend was. De directeur weet dat er onderzoek is gedaan door de medische dienst. Daarvan
zijn echter geen aantekeningen terug te vinden. Indien de directeur geweten had dat een audioloog noodzakelijk was voor de afstemming, was er een audioloog geregeld.
3. De beoordeling
Als onweersproken is vast komen te staan dat klager gedurende zijn verblijf in de gevangenis Grave geen gebruik heeft kunnen maken van zijn hoorapparaat omdat dat apparaat en de bijhorende accessoires niet goed waren afgestemd. Voldoende aannemelijk is
ook geworden dat die afstemming enkel kon geschieden door een audioloog en dat de inrichting nooit een audioloog heeft opgeroepen om voor die afstemming te zorgen.
De directeur heeft aangevoerd dat hem door het afdelingspersoneel of de medische dienst nooit enig signaal is gegeven omtrent de noodzaak van de hulp van een audioloog. Klager heeft aangevoerd dat hij meermalen heeft verzocht om een audioloog voor de
afstemming van zijn hoorapparaat, zowel bij het afdelingspersoneel als bij de medische dienst en dat een medewerker van de medische dienst hem ook heeft bezocht met vragen over het hoortoestel. De beroepscommissie acht die verklaring van klager
geloofwaardig. Daarbij is van belang dat klager heeft gesteld door het niet beschikken over een hoortoestel de nodige beperkingen in zijn functioneren te hebben ondervonden en daarom alles in het werk zal hebben gesteld aan die voor hem vervelende
toestand een einde te maken. Door de directeur is die verklaring op zich niet weersproken. Het feit dat de directeur heeft aangegeven dat signalen over de verzoeken van klager hem niet hebben bereikt kan daaraan niet afdoen. Geoordeeld moet worden dat
de directeur onvoldoende heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht in dezen. Dat maakt dat de uitspraak van de beklagrechter niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.
De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.P. Balkema, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2010.
secretaris voorzitter