Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0152/GA en 10/0162/GA, 28 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 10/152/GA en 10/162/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 14 januari 2010 van de beklagcommissie bij de gevangenis De Schie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 maart 2010, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de gevangenis De Schie, en [...],
afdelingshoofd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klachten en de uitspraken van de beklagcommissie
De klachten betreffen het feit dat klager één dag voor een getuigenverhoor geen vrijstelling van de arbeid kreeg (31281) en een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie wegens
werkweigering (31255).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers strafdossier is groot en beslaat vijftien ordners. Op 23 september 2009 zijn gesprekken gevoerd met getuigen en de advocaat wilde dat terugkoppelen aan klager. Klager vroeg één dag van te voren om vrijstelling. Dit heeft hij besproken met zijn
mentor en de directeur zat daarbij. Vier uur per dag is onvoldoende om de voorbereidingen te doen. Het moest ook op het laatste moment. Bovendien hoefde klager niet te werken. Klager had de belangrijkste stukken op cel. Hij kon moeilijk overleggen met
zijn advocaat. De gang van zaken is niet conform artikel 6 van het EVRM en artikel 98 van de European Prison Rules. Voorts wordt inhoudelijk verwezen naar het beroepschrift.

Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er kunnen mogelijkheden gecreëerd worden om een strafzaak voor te bereiden. Als de noodzaak er is, wordt een gedetineerde bij uitzondering vrijgesteld van deelname aan de verplichte arbeid. In dit geval was er voldoende tijd en gelegenheid om buiten de
reguliere arbeidstijden de strafzaak voor te bereiden. In een gesprek met een gedetineerde wordt getaxeerd hoeveel tijd nodig is voor de voorbereiding. Bovendien had klager eerder om vrijstelling kunnen verzoeken. Tevens had klager het verzoek niet aan
het afdelingshoofd voorgelegd, maar aan een piw-er en aan zijn mentor. Het afdelingshoofd beslist op dergelijke verzoeken, maar dit verzoek had het afdelingshoofd niet eens bereikt.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 47, derde lid, van de Pbw is een gedetineerde die – al dan niet onherroepelijk – tot een vrijheidsstraf is veroordeeld verplicht om deel te nemen aan de opgedragen arbeid. Net als de directeur is de beroepscommissie van oordeel dat
een
gedetineerde bij uitzondering (tijdelijk) vrijgesteld kan worden van voornoemde verplichting. In dit geval is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Immers, uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de tijd
voor de voorbereiding relatief kort was, terwijl het strafdossier behoorlijk omvangrijk is. Ook is niet voldoende duidelijk geworden aan de hand van welke criteria een vrijstellingsverzoek beoordeeld wordt. Het feit dat klager zijn verzoek niet aan het
afdelingshoofd gericht heeft, kan hem in de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van een onzorgvuldig genomen beslissing op klagers verzoek. De beroepen zullen daarom
gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan te maken zijn, acht de beroepscommissie termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming tot te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 28 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven