Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0237/GA, 27 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/237/GA

betreft: [klager] datum: 27 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van penitentiaire inrichtingen (p.i.) Hoogeveen.,

gericht tegen een uitspraak van 20 januari 2010 van de beklagcommissie bij de p.i. voormeld, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2010, gehouden in de locatie De Berg van de p.i. Arnhem, is mw. [...], unit-directeur bij de p.i. Hoogeveen, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet toekennen van incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond verklaard en is om die reden aan een inhoudelijke beoordeling niet toegekomen, en heeft een tegemoetkoming van
€ 17,50 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is gericht tegen het onderdeel in de uitspraak van de beklagcommissie waarin is aangegeven dat klager een jegens hem gedane toezegging omtrent zijn aanvraag voor incidenteel verlof heeft kunnen en mogen begrijpen als een positieve beslissing
die namens de directeur is genomen. Ingevolge de Pbw en de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is de directeur bevoegd om zich te laten adviseren en vervolgens, na afweging, het besluit te nemen het verlof af te wijzen. Ook blijkt hieruit dat
een verlof pas geldig is op het moment dat een directeur een besluit hieromtrent getekend heeft. Dat een mentor of collega een gedetineerde al heeft geïnformeerd maakt dat niet anders.
De toegekende tegemoetkoming kan om die reden dan ook gematigd worden.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Aan klager is toegezegd dat hij onder begeleiding met verlof mocht gaan. Hij zou met een p.i.w.-er die mee zou gaan
overleggen welke dag het beste uit zou komen. Daarna kreeg klager een brief dat zijn verzoek was afgewezen. Er zijn kosten gemaakt om de verhuizing, de reden van zijn verlofaanvraag, te regelen en daarbij heeft hij de afspraken om zijn zoon na vijf à
zes maanden te zien moeten terugdraaien.

3. De beoordeling
De directeur heeft aangegeven dat het beroep enkel is gericht tegen de gegrondverklaring betreffende de mondelinge toezegging van het personeelslid.
Dienaangaande overweegt de beroepscommissie als volgt.
In de leden 1 en 2 van artikel 6 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting staat, samengevat, dat een gedetineerde schriftelijk in kennis wordt gesteld van een beslissing van de directeur op een verzoek om verlof en dat een afwijzende
beslissing kort wordt gemotiveerd en zo nodig mondeling door de directeur wordt toegelicht. Een mondelinge mededeling van een personeelslid kan dan ook niet gelden als een beslissing als hier bedoeld.
Het personeelslid had er ook van op de hoogte moeten zijn dat er alleen sprake is van een rechtsgeldige beslissing, indien deze op schrift is gesteld en door de directeur is ondertekend. Daarvan was in dit geval in het geheel nog geen sprake. Het
beroep
is in zoverre dan ook gegrond en de uitspraak van beklagcommissie zal op dit punt worden vernietigd.

Voor het overige zal de bestreden beslissing in stand worden gelaten. Vast staat immers, de directeur heeft dat ook toegegeven ter zitting van de beroepscommissie, dat zijn beslissing om het verlof niet toe te staan was gebaseerd op een grond die de
wet
niet kent, terwijl de inhoud van de informatie waarop de directeur zich baseerde niet correct was (het openbaar ministerie had immers geen bezwaren tegen de verlofverlening).

De beroepscommissie ziet geen aanleiding de toegekende tegemoetkoming te matigen, nu klager ten onrechte een incidenteel verlof is onthouden en niet is gebleken dat hij dit verlof alsnog zou kunnen genieten.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie over de gebondenheid aan de toezegging van een personeelslid, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en bevestigt voor het
overige de beslissing van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr. M. Kooyman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 27 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven