Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0219/GB, 27 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/219/GB

Betreft: [klager] datum: 27 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.M. Maanicus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 januari 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet over te plaatsen naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is (na een detentie in Duitsland vanaf april 2005) sedert 12 december 2007 in Nederland gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Zuyder Bos. Op 26 februari 2010 is hij overgeplaatst naar het huis van bewaring unit 1 van de penitentiaire
inrichtingen Vught, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van de p.i. Noord-Holland Noord unit Zuyderbos blijkt dat de dat b.b.i.-selectie wordt geadviseerd. Deze conclusie verhoudt zich niet met de afwijzende beslissing. Het Openbaar Ministerie blijkt geen bezwaar te hebben tegen
detentiefasering naar een b.b.i., zo blijkt uit genoemd selectieadvies. Negatieve ervaringen met vrijheden uit het verleden blijken slechts beperkt van invloed. Wegens deze ervaringen in het verleden wordt immers geadviseerd om de fasering / vrijheden
geleidelijk uit te bouwen, welk traject past in de detentiefasering naar een b.b.i. Klager voldoet dus aan de eisen om voor overplaatsing naar een b.b.i. in aanmerking te komen. Zo vormt hij slechts een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico, is er
sprake van een strafrestant van maximaal achttien maanden en beschikt klager over een aanvaardbaar verlofadres.
In de beslissing op bezwaar wordt verwezen naar recente informatie van 15 december 2009 van het Openbaar Ministerie, waarin is aangegeven dat voor verschillende personen rondom klager een reële dreiging bestaat, welke van klager zou uitgaan. Deze
informatie bevindt zich echter niet bij de stukken waarop de selectiefunctionaris zijn beslissing heeft gebaseerd. Op het verzoek om een nadere toelichting werd niet gereageerd, zodat genoemde informatie blijkbaar geen deel uitmaakte van het dossier,
zodat een beslissing hierop niet kan worden gebaseerd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het voorstel klager over te plaatsen naar een b.b.i. is afgewezen op basis van adviezen van de inrichting en het Openbaar Ministerie. De inrichting adviseert positief ten aanzien van plaatsing in een b.b.i. met de aantekening dat wegens negatieve
ervaringen met vrijheden en de negatieve rapportage vanuit de vorige inrichting geadviseerd wordt klager geleidelijk te laten faseren en vrijheden te geven. Het Openbaar Ministerie adviseert negatief, samengevat omdat uit onderzoek is gebleken dat voor
verschillende personen rondom klager een reële dreiging bestaat, welke van klager uitgaat. Met name dit punt is een factor van belang geweest klager niet naar een b.b.i. over te plaatsen.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking het advies van de inrichting waarin wordt aangegeven klager wegens negatieve ervaringen met vrijheden en de negatieve rapportage vanuit de vorige inrichting geleidelijk aan te laten faseren en vrijheden
te
geven en in het genoemde advies van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de dreigingsanalyse. Het beroep al dan ook ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 27 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven