nummer: 10/106/GA
betreft: [klager] datum: 22 april 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 oktober 2009 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Breda, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld h.v.b. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. N. Assouiki om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 10,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de postverwerking binnen de inrichting, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep, voor zover hier van belang, als volgt toegelicht. Het is voor klager onbegrijpelijk dat de Commissie van Toezicht € 10,= toekent, omdat naar klagers mening een Commissie van Toezicht toch deskundig genoeg zou moeten zijn ter
zake van onkostenverhogingen van rekeningen. Klager heeft laten weten zijn rekeningen te betalen, maar niet de verhogingen. Simpelweg omdat hij de post van drie maanden niet onder ogen heeft gehad. De Commissie van Toezicht is van oordeel dat het feit
dat de poststukken zijn verdwenen niet aan klager te wijten is. Het beklag is immers terecht gegrond verklaard.
De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Hij kan zich niet vinden in de beslissing op het beklag. Zijns inziens hecht de beklagcommissie een te grote waarde aan de memo van 7 april 2009 van een medewerker maatschappelijke dienstverlening die
stelt dat de post “misschien is terecht gekomen” bij een andere gedetineerde. Uit het schrijven van [...] en andere verklaringen blijkt namelijk niet dat er op andere plekken post is achtergebleven dan wel afgeleverd. Aldus staat niet onomstotelijk
vast
dat de post van klager inderdaad bij een andere gedetineerde terecht is gekomen.
Mocht de beroepscommissie van mening zijn dat de beslissing op juiste gronden is genomen, is de directeur van mening dat € 10,= voldoende tegemoetkoming is.
Klager geeft als reactie hierop aan dat hij wil benadrukken hoezeer de directeur waarde hecht aan het binnen een bepaalde termijn beantwoorden van poststukken. Daarvoor verwijst klager naar de door hem bijgevoegde brieven. Die brieven betreffen de
reactie van de directeur van 23 maart 2010 en het rappelverzoek van de beroepscommissie aan de beklagcommissie voor de toezending van stukken van 1 februari 2010.
Pas na de brief van de beroepscommissie, toegezonden aan klager, heeft de directeur na nog eens 13 dagen uiteindelijk toch maar iets laten horen. Klager gaat er vanuit dat de vastgestelde termijn van tien dagen om schriftelijk te reageren tevens van
toepassing is op de directeur. Klager verzoekt dan ook om het beroep gegrond te verklaren en aan hem een passende tegemoetkoming toe te kennen.
3. De beoordeling
Door klager is aangevoerd dat de directeur na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn een reactie heeft gegeven. Zolang nog geen uitspraak is gedaan wordt een reactie op het beroep bij de beoordeling betrokken, nu van een dwingende wettelijke
termijn geen sprake is.
Uitgangspunt is dat een tegemoetkoming is bedoeld voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van de geleden schade andere wegen openstaan. Daarbij is gedacht aan een verzoek aan het hoofd van de inrichting om de schade te
vergoeden dan wel de gang naar de civiele rechter. Indien bij gegrond verklaarde klachten de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het echter voor de hand om tot een vergoeding van de schade te komen en deze dus mee te
wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij dient te worden opgemerkt dat indien de beroepscommissie een verzoek om schadevergoeding in het kader van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk honoreert, bij de vaststelling van
de tegemoetkoming klager het recht verspeelt om een schadevergoedingsverzoek aan de directeur te doen.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. In het onderhavige geval ontbreekt de mogelijkheid om de schade mee te wegen bij de hoogte van de tegemoetkoming. De omvang van de schade is niet eenvoudig vast te stellen, mede
omdat klager daarvan geen (zo mogelijk) met bewijsstukken ondersteunde opgave heeft gedaan en evenmin duidelijk is of en in hoeverre klager de openstaande vordering(en) reeds heeft voldaan. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 22 april 2010
secretaris voorzitter