nummer: 10/263/GA
betreft: [klager] datum: 13 april 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 januari 2010 van de beklagcommissie bij de gevangenis van de locatie Ooyerhoek te Zutphen, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 25,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de vermissing van goederen bij een interne overplaatsing, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering omdat de door klager geleden schade vele malen hoger is dan het toegekende bedrag. Klager wil graag een hogere tegemoetkoming.
De directeur heeft zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming niet kenbaar gemaakt.
3. De beoordeling
Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van geleden schade andere wegen openstaan, zoals een verzoek aan de directeur om de schade te vergoeden dan wel een civiele vordering.
Indien bij gegrond verklaarde klachten over vermissing en/of beschadiging van voorwerpen die aan een gedetineerde toebehoren de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het echter voor de hand om – op verzoek van klager –,
de schade mee te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij dient te worden opgemerkt dat indien de beroepscommissie een verzoek om schadevergoeding in het kader van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk honoreert bij de
vaststelling van de tegemoetkoming, klager (op zijn minst gedeeltelijk) het recht verspeelt om een schadevergoedingsverzoek aan de directeur te doen.
In het onderhavige geval betreft het beklag de vermissing van gebruiksvoorwerpen: kleding en een koptelefoon. Bij dergelijke voorwerpen is het niet gebruikelijk dat gedurende langere tijd aankoop- en/of betalingsbewijzen worden bewaard. Klager heeft
duidelijk aangegeven welke voorwerpen hij mist en hij heeft per voorwerp de waarde op een bepaald bedrag geschat. De totale waarde van de voorwerpen is volgens klager € 307,50. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat de waarde van de
voorwerpen € 25,= te boven gaat en ziet aanleiding om de schade mee te wegen bij de vaststelling van de tegemoetkoming. De tegemoetkoming zal nu het gebruikte voorwerpen betreft, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemende, worden vastgesteld
op een bedrag van € 150,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en stelt vast dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 150,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 april 2010
secretaris voorzitter