Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0486/SGA en 10/0504/SGA, 24 februari 2010, schorsing
Uitspraakdatum:24-02-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/486/SGA en 10/504/SGA

Betreft: [klager] datum: 24 februari 2010

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften, ingediend door mr. M.A. van de Weerd,
namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van een tweetal beslissingen van de directeur van voormeld h.v.b. van respectievelijk 8 februari 2010 en 22 februari 2010, inhoudende:
a. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 8 februari 2010 om 15.00 uur en eindigend op 22 februari 2010 om 15.00 uur, wegens het weigeren van de opdracht
om mee te werken aan plaatsing in een meerpersoonscel en omdat verzoeker in hongerstaking is;
b. de oplegging van een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 22 februari 2010 om 12.00 uur en eindigend op 26 februari 2010 om 12.00 uur, wegens het andermaal weigeren mee te werken aan de plaatsing in een
meerpersoonscel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 februari 2010 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 23 februari 2010.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door en namens verzoeker is – voor zover hier nog van belang – aangevoerd dat verzoeker eerder al om schorsing heeft verzocht van de tenuitvoerlegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van veertien dagen. Naar dat verzoek
wordt verwezen. Verzoeker heeft geweigerd in een meerpersoonscel plaats te nemen omdat hij psychische problemen heeft op grond waarvan een verblijf in een meerpersoonscel voor hem niet mogelijk is. Verzoeker heeft gesproken met de
inrichtingspsycholoog.
Dat gesprek vond plaats zonder bijstand van een tolk. Hierdoor heeft verzoeker zich niet goed tegenover de psycholoog kunnen uiten. Verzoeker is van mening dat er daarom geen goede diagnose is kunnen worden gesteld. De directeur had daarom niet tot de
bestreden beslissingen kunnen komen.

De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Op maandag 22 februari 2010 heeft de directeur met verzoeker gesproken en hem de opdracht gegeven mee te werken aan plaatsing in een meerpersoonscel. Verzoeker heeft dit geweigerd. Om die
reden is aan verzoeker een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel opgelegd.

2. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het verzoek:
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde ordemaatregel is beëindigd op 22 februari 2010 om 12.00 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden ordemaatregel niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van het
verzoek zodat het verzoek daarom moet worden afgewezen.
Ten aanzien van onderdeel b van het verzoek:
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar
het oordeel van de voorzitter is dat hier het geval. In beginsel kunnen gedetineerden in een h.v.b. verplicht worden om mee te werken aan de plaatsing in een meerpersoonscel. Een dergelijke plaatsing dient evenwel achterwege te blijven indien er sprake is
van een of meer contra-indicaties voor een dergelijke plaatsing. Namens verzoeker is gemotiveerd aangegeven dat de aanwezigheid van een dergelijke contra-indicatie onvoldoende is onderzocht. Noch uit de mededeling van de bestreden beslissing, noch uit
de inlichtingen van de directeur wordt aannemelijk dat niet sprake zou zijn van een dergelijke contra-indicatie. Er wordt in het geheel niet ingegaan op de stelling van verzoeker. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de directeur kennelijk een
onvoldoende belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van zijn beslissing en dat die beslissing daarom – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Dit onderdeel van het verzoek komt daarom
voor
toewijzing in aanmerking.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van onderdeel a af.
Hij wijst het verzoek toe ten aanzien van onderdeel b van het verzoek en schorst de tenuitvoerlegging van de aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf met onmiddellijke ingang.

Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 februari 2010.

secretaris voorzitter

 

Naar boven