Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3075/GA, 17 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 09/3075/GA

betreft: [klager] datum: 17 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 oktober 2009 van de beklagcommissie bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het stelselmatig achterhouden van post en de weigering van de directie om de post te versturen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft - zakelijk weergegeven - het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft artikel 13 EVRM geschonden doordat ten onrechte geen “effective remedy” in de zin van dat artikel is gegeven aan alle klachten over de schending van het Verdrag terwijl die klachten wel “arguable complaints” zijn in de zin van
dat
artikel. Er is niet beslist op de klachten over de schendingen van de artikelen 8, 10 en 34 EVRM, niet verklaard dat die artikelen geschonden zijn en niet dat volgens de vereisten van artikel 13 EVRM is gehandeld. De beklagrechter is van een onjuiste
rechtsopvatting uitgegaan en heeft geen rekening gehouden met betreffende artikelen van het EVRM en heeft artikel 36 Pbw op een onjuiste wijze geïnterpreteerd. Het gegeven dat klager de kosten voor het verzenden van zijn poststukken, behoudens de
beklagzaken en beroepszaken, zelf moet dragen betekent niet dat de directeur de post moet weigeren om te versturen. Daarmee heeft de directeur gehandeld in strijd met de artikelen 8 en 10 EVRM. Doordat klager niet onverwijld schriftelijk een met
redenen
omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling van de directeur heeft gekregen heeft de directeur artikel 58, tweede lid sub a, Pbw geschonden. Bij de weigering van verzending van een brief of ander poststuk als bedoeld in artikel 36, vierde lid, Pbw
is de directeur verplicht om deze bepaling na te leven.

De directeur heeft aangegeven zich geheel te kunnen vinden in de beslissing van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Behoorlijk inrichtingbeheer kan meebrengen dat, als geconstateerd wordt dat uitgaande post niet of onvoldoende gefrankeerd wordt, die post aan de afzender wordt teruggegeven, waarbij deze op die omissie opmerkzaam wordt gemaakt.
Van die constellatie moet in deze uitgegaan worden. Van een onjuist handelen is in deze geen sprake; het bepaalde in de artikelen 36, vierde lid en 58, tweede lid sub a, Pbw mist in deze toepassing.

Voor zover is geklaagd over het stelselmatig achterhouden van post gericht aan of afkomstig van klager, overweegt de beroepscommissie dat die klacht, voor zover met het vorenstaande al niet beantwoord, mede bij gebreke aan een nadere feitelijke
onderbouwing onvoldoende aannemelijk wordt geacht.

Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie onder aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 17 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven