nummer: 09/2526/TB en 09/2660/TB
betreft: [klager] datum: 16 maart 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 3 en 10 september 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 februari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Justitie en als getuige-deskundige [...], hoofd behandeling bij de Oostvaarderskliniek te Almere.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om hem te plaatsen in FPK Oldenkotte, dan wel een andere behandelinrichting, dan wel in het Pieter Baan Centrum ter observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij besluit van 8 mei 2003 geplaatst in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek. Op 28 oktober 2008 is klager
overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek te Almere.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Ten aanzien van klager is in de Pompekliniek nauwelijks een poging ondernomen om hem te behandelen. Klager heeft de laatste twee jaar van zijn verblijf geen behandelaanbod ontvangen en verbleef
op een afdeling met personen die voor een longstayplaatsing in aanmerking kwamen. Een van de redenen voor de overplaatsing van klager naar de Oostvaarderskliniek waren enkele rapportages van externe deskundigen, die pleiten voor de voorwaardelijke
beëindiging van de terbeschikkingstelling, dan wel in ieder geval de beëindiging van de dwangverpleging. Over de blijvende delictgevaarlijkheid is verschil van mening. Het recidive risico is niet alarmerend hoog. Klager verwijst naar het rapport van 7
november 2006 van psycholoog [...], het rapport van 3 augustus 2007 van [...] en het rapport van 13 augustus 2007 van [...]. In de Oostvaarderskliniek zou een poging tot resocialisatie worden gedaan. Tot op heden zijn er geen inspanningen verricht om
klager te resocialiseren. Zo zijn bijvoorbeeld geen verlofaanvragen ingediend. Noch heeft de inrichting overleg gevoerd met bijvoorbeeld de reclassering of een andere instelling die klager zou kunnen begeleiden na beëindiging van de dwangverpleging.
Klager is snel na binnenkomst in de inrichting te kennen gegeven dat een plaatsing in een longstayvoorziening niet ondenkbaar is. Kennelijk hanteert de inrichting als uitgangspunt ‘waar rook is, is vuur’. Voor klager is het moeilijk zich hiertegen te
verweren. De houding van de inrichting is niet consequent. Voor het Hof Arnhem wijst men op de positieve ontwikkeling. Later geeft men aan dat de situatie voor klager kansloos is. De Staatssecretaris is ten onrechte uitgegaan van de enkele mededeling
van de inrichting dat wel degelijk inspanningen zijn verricht. Waaruit deze inspanningen zouden hebben bestaan, is niet nader onderbouwd. Klager ziet zich wederom geconfronteerd met een gestagneerde behandeling en een daaruit voortvloeiend gebrek aan
vertrouwen in de inrichting. Klager wil overgeplaatst worden naar FPK Oldenkotte om een resocialisatietraject te kunnen starten in de omgeving waar zijn sociale netwerk zich bevindt. Voor zover een overplaatsing naar Oldenkotte of een andere
behandelinrichting niet direct voor inwilliging in aanmerking komt, meent klager dat er aanleiding is voor nader onderzoek door het Pieter Baan Centrum naar de vraag in hoeverre klager voor resocialisatie in aanmerking komt. Er is namelijk sprake van
een groot aantal verschillende meningen. De positieve tendens waar in het verweerschrift nog over wordt gesproken, kan er kennelijk uit. De externe deskundigen die worden geconsulteerd in verband met de longstayaanvraag, zullen enkele uren met klager
spreken. Dan ligt een opname in het Pieter Baan Centrum wel voor de hand.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het verzoek tot overplaatsing is voorgelegd aan de Oostvaarderskliniek. De inrichting is als beste in staat om het verzoek om overplaatsing te beoordelen.
Immers
zij kennen klager. De inrichting ziet geen aanleiding voor een overplaatsing. De inrichting betwist dat er onvoldoende inspanningen zijn verricht om hem te resocialiseren. Zowel vanuit klager als de inrichting zijn inspanningen geleverd om het
behandeltraject vorm te geven. Tijdens de verlengingszitting van 19 mei 2009 is door de getuige-deskundige verwoord dat dit heeft geresulteerd in een voorzichtige positieve verschuiving ten opzichte van de eerdere behandelimpasse. Vanuit de
Oostvaarderskliniek wordt bezien in hoeverre deze positieve tendens zich voortzet en of er nog behandelmogelijkheden zijn voor klager. De beslissing tot afwijzing van het verzoek om overplaatsing is in dit licht bezien gerechtvaardigd. Het feit dat in
het verleden getuige-deskundigen pleiten voor voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling doet hier niet aan af. Dit geldt temeer nu de tbs-maatregel op 2 juni 2009 door het gerechtshof met twee jaar is verlengd. Daarbij komt dat de
beroepscommissie op 12 februari 2009 onder nummer 08/2684/TB het beroep tegen de plaatsing in de Oostvaarderskliniek ongegrond heeft verklaard. Klagers stelling dat hij geen eerlijke behandelkans zou krijgen, werd niet gevolgd.
Op het moment van het verzoek was er geen noodzaak aanwezig om klager over te plaatsen. De voorzichtige positieve geluiden laten onverlet dat het een moeizaam traject is. Er is rekening gehouden met de positieve rapportages. Deze zijn opgesteld in het
kader van de longstayaanvraag. Deze rapportages hebben erin geresulteerd dat de longstayindicatie niet is overgenomen. In het verlengingsadvies van de Pompekliniek wordt onderkend dat het lastig is zaken hard te maken. Indien de nieuwe aanvraag voor
plaatsing in een longstayvoorziening is ontvangen, ligt een observatieplaatsing in het PBC niet voor de hand. Ook uit financieel oogpunt is dit niet wenselijk. De aanvraag zal worden voorgelegd aan externe deskundigen.
De getuige-deskundige heeft omtrent de behandeling van klager het volgende opgemerkt. De start van klager in de Oostvaarderskliniek is stroef verlopen. Klager gaf bij binnenkomst aan dat hij op de lijst stond voor plaatsing in Oldenkotte. In het
intakegesprek in Oldenkotte zijn hem toezeggingen gedaan over een behandelperspectief met een resocialisatietraject. Ook vanuit de Pompekliniek zou aan klager zijn aangegeven dat de overplaatsing gericht zou zijn op resocialisatie. De opdracht aan de
Oostvaarderskliniek was echter het bieden van een nieuwe behandelkans gericht op andere mogelijkheden dan een plaatsing in een longstayvoorziening. Klager gaf aan dat hij niets heeft te halen uit therapieën. Dit bracht de behandelaars in een lastig
parket. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over een behandelplan met nieuwe mogelijkheden. Na zes maanden is voorzien in een evaluatie, waarna zou worden bezien of een resocialisatie tot de mogelijkheden behoort. Het wantrouwen van klager was
opmerkelijk. In besprekingen is getracht dit helder te krijgen, waarna een therapie is ingezet. Klager heeft inspanningen laten zien. Een probleem was echter dat de inrichting pas in juni 2009 en naar aanleiding van een verlengingszitting in het bezit
kwam van het strafdossier. Dit leverde een groot probleem op, omdat de behandeling niet aansloot op het delictrisico van klager. In een gesprek is getracht hieruit te komen. Dit is niet gelukt en heeft tot een impasse in de behandeling geleid. De
inrichting ziet onvoldoende mogelijkheden voor een resocialisatie. De inrichting krijgt onvoldoende zicht op het gedrag en de beleving van klager en dus in het delict. Klager is nauwelijks anders te managen, dan door het bieden van een kader. In de
oppervlakkige samenwerking met klager doen zich geen problemen voor. De getuige-deskundige sluit zich aan bij het standpunt van het gerechtshof, dat de inschatting van de externe deskundigen onvoldoende beargumenteerd is. In de score van de gebruikte
instrumenten zitten geen verschillen tussen de deskundigen. Er is verschil van mening over de interpretatie van de gegevens.
De Oostvaarderskliniek heeft zich gehouden aan de opdracht en een inspanning geleverd. De getuige-deskundige denkt niet dat een overplaatsing naar een andere inrichting tot betere resultaten zal leiden. Een opname in het Pieter Baan Centrum is primair
gericht op het verhelderen van de diagnose. Dat is bij klager niet nodig. Een extern onderzoek zou wel mogelijk zijn in het kader van een nieuwe longstayaanvraag.
4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.
Klager heeft verzocht om overplaatsing omdat in de Oostvaarderskliniek onvoldoende wordt ondernomen om de resocialisatie van klager in gang te zetten. Ter zitting van de beroepscommissie is door de getuige-deskundige toegelicht waarom de behandeling
van
klager op een impasse is uitgelopen. De behandeling van klager sloot niet aan bij het delictrisico zoals dat uit zijn strafdossier naar voren kwam. Ook uit de overgelegde stukken, waaronder het verplegings- en behandelingsplan van 23 januari 2009 en
het
evaluatieverslag van 24 juli 2009, komt naar voren dat de behandeling van klager moeizaam verloopt. Dit levert echter onvoldoende grond op voor een overplaatsing van klager naar een andere inrichting. Niet aannemelijk is geworden dat door de inrichting
geen enkel behandelaanbod wordt gedaan. Ook omtrent een eventuele overplaatsing ter observatie naar het Pieter Baan Centrum bevatten de stukken geen rationele aanknopingspunten. De beroepscommissie merkt hierbij op dat een oordeel of er nog
behandelperspectieven aanwezig zijn aan de orde dient te komen bij de door de Staatssecretaris te nemen beslissing omtrent een eventuele plaatsing in een longstayvoorziening. De beroepscommissie kan in onderhavige procedure hier niet op vooruitlopen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kunnen de beslissingen van Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 16 maart 2010
secretaris voorzitter