Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3654/GB, 29 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/3654/GB

Betreft: [klager] datum: 29 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.F.H. Velthuizen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 december 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 12 maart 2008 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Zuyder Bos.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht.
Klager verblijft niet in voorlopige hechtenis wat betreft de openstaande zaken. Niet valt te zeggen wanneer deze bij onherroepelijke beslissing zullen worden afgedaan. In één van de zaken zit klager in een jarenlang lopend onderzoek. Zelfs als deze
zaak
in 2010 inhoudelijk behandeld zal worden, is het de vraag of het tot een strafrechtelijke veroordeling van klager komt. In de andere zaak is evenmin iets te zeggen over een mogelijke behandeldatum van het hoger beroep.
In de zaak waar klager thans voor gedetineerd is, zijn klager en zijn gezin bedreigd door personen uit het criminele milieu. De partner van klager heeft terzake aangifte gedaan. Klager is door zijn detentie zijn onderneming kwijtgeraakt en er zijn
diverse financiële verplichtingen ontstaan. Klager en zijn gezin hebben er belang bij dat klager de huidige detentiefasering kan voortzetten, zodat hij kan reïntegreren in de maatschappij en gewerkt kan worden aan de herstart van zijn onderneming. Tot
slot is door het Openbaar Ministerie aan klager toegezegd dat hij voor detentiefasering in aanmerking komt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. De grond waarop het voorstel tot fasering werd afgewezen, is gelegen in het feit dat er ten tijde van de selectie nog sprake was van niet afgedane
rechtbankzaken. Gelet op de huidige voorlopig vastgestelde einddatum detentie van 16 juni 2011, is het aannemelijk dat een of meerdere vonnissen nog tijdens de duur van de huidige detentie worden afgehandeld en toegevoegd. Na een toevoeging zal klager
hiermee de maximale termijn van 18 maanden, gesteld aan een verblijf binnen een b.b.i., overschrijden. Uit het overzicht van de Justitiële Informatiedienst blijkt dat klager recent is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waartegen hoger beroep
is
ingesteld. De huidige detentie betreft een veroordeling tot vier jaar, na hoger beroep is klager nu in cassatie bij de Hoge Raad. Verder is klager nog in een andere zaak gedagvaard. De inhoudelijke behandeling is mogelijk in 2010, de afronding van de
zaak kan lang op zich laten wachten. Ten slotte is er een zaak gesloten. Hierin zal geen tenuitvoerlegging meer plaatsvinden.
Binnen het ingestelde beroep is onvoldoende duidelijk dat hiervoor vermelde zaken pas na de huidige detentie zullen worden afgehandeld dan wel ten uitvoer gelegd. In relatie tot de huidige voorlopig vastgestelde v.i.-datum van 16 juni 2011 is het
vooralsnog onzeker maar voorstelbaar dat binnen de huidige periode één van hiervoor genoemde zaken aan de huidige detentie zal worden toegevoegd.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden wordt aangevoerd dat is aangegeven dat klager en zijn gezin zijn blootgesteld aan diverse bedreigingen uit het criminele milieu. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een actuele onrustige en bedreigende
situatie. Bij een eventuele fasering zal, gelet op het maatschappelijk risico, een goede afweging moeten worden gemaakt en nader onderzoek worden gepleegd.
Het kwijtraken van klagers onderneming en financiële verplichtingen zijn een gevolg van hetgeen klager ten laste is gelegd. Binnen detentie zal worden toegewerkt naar een terugkeer in de maatschappij. De mogelijkheden hiertoe zijn binnen een gesloten
setting weliswaar beperkt, maar niet onmogelijk. Het strafrestant, met daarbij de nog niet afgedane rechtbankzaken, en de geschetste persoonlijke problematiek maken doorplaatsing naar een meer open setting vooralsnog echter onmogelijk.
De positieve adviezen van het Openbaar Ministerie en de Reclassering maken de afweging niet anders.

4. De beoordeling
4.1. In de artikelen 2 en 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna de Regeling), zijn de voorwaarden opgenomen voor plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting of afdeling. Uit artikel 2, eerste lid
aanhef en onder b, van de Regeling en uit artikel 3, tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling volgt dat gedetineerden voor plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting niet in aanmerking komen indien de einddatum van de detentie nog niet
vaststaat.

4.2. De selectiefunctionaris heeft gesteld dat niet is komen vast te staan dat de openstaande strafzaken niet binnen de huidige detentie zullen worden behandeld. Gelet op klagers huidige strafrestant en de reële mogelijkheid dat klagers strafrestant
na berechting van de openstaande zaken boven de achttien maanden zal uitkomen, hetgeen gelet op artikel 2, eerste lid aanhef en onder b, en artikel 3, tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling een contra-indicatie voor detentiefasering vormt, kan
klager thans niet in aanmerking komen voor plaatsing in een (z.)b.b.i. en dient om deze reden de beslissing van de selectiefunctionaris in stand te blijven.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep ongegrond verklaren. Daarbij wordt opgemerkt dat afhankelijk van het verloop van bedoelde strafzaken over enige tijd kan worden nagegaan in hoeverre nog van bedoelde contra-indicatie sprake is. Het ligt
daarbij voor de hand dat de selectiefunctionaris naar aanleiding van nieuwe gegevens omtrent de lopende strafzaken een nieuwe beslissing zal geven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 29 maart 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven