Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2785/GA, 5 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2785/GA

betreft: [klager] datum: 5 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 september 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen het stelselmatig (wekelijks) onderzoek doen aan het lichaam (visiteren) op respectievelijk 19 augustus 2009, 27 augustus 2009, 6 september 2009, 12 september 2009 en 16 september 2009.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt voor zover hier van belang in beroep als volgt zakelijk weergegeven toegelicht.
Klager is van mening dat de directeur, door te bepalen dat klager stelselmatig (wekelijks) moet worden gevisiteerd, klagers (grond)rechten heeft geschonden. De beklagrechter heeft vervolgens klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan
de
beklagrechter heeft aangenomen, had klager moeten worden ontvangen in zijn klachten. Er is in zijn ogen geen sprake van een voor de tweede keer indienen van eenzelfde klacht. Klager is van mening dat de beslissingen van de directeur om hem op de in de
klaagschriften genoemde data en tijdstippen te (laten) onderwerpen aan een visitatie, een schending opleveren van klagers grond- en burgerlijke rechten zoals vastgelegd in (onder meer) de Grondwet en het EVRM.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd.

3. De beoordeling
In haar uitspraak van 8 februari 2010 (met kenmerk 09/2749/GA en 09/2787/GA) heeft de beroepscommissie het beklag van klager, gericht tegen het opnemen en uitluisteren van (alle) telefoongesprekken, de stelselmatige visitaties en de stelselmatige
fouilleringen in de periode van 29 juli 2009 tot en met 26 augustus 2009 gegrond verklaard en aan klager voor die gegrondverklaring een tegemoetkoming toegekend. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat – voor zover het beklag is gericht tegen de
visitatie op 19 augustus 2009 – als na te melden moet worden beslist.

De resterende beklagen zien op visitaties waaraan klager is onderworpen op respectievelijk 27 augustus 2009, 6 september 2009, 12 september 2009 en 16 september 2009. Onweersproken is dat klager in die periode wekelijks werd gevisiteerd, terwijl hij
ook
steeds werd gevisiteerd na het bezoek. De beroepscommissie acht klager, anders dan de beklagrechter heeft overwogen, ontvankelijk in die klachten.

De betreffende toezichtmaatregel is aan klager – samen met een aantal andere toezichtmaatregelen welke in dit kader niet aan de orde zijn – opgelegd bij beslissing van 18 juni 2009 en heeft een geldigheidsduur van één jaar, dan wel tot het moment
waarop
de directeur – naar aanleiding van een periodieke toetsing – een heroverweging heeft gemaakt.

Daar waar klager aanvoert dat er in dit geval sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, te weten het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer, geldt dat dit recht op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, bij wet kan
worden beperkt. De wettelijke regeling zoals opgenomen in artikel 29 van de Pbw, kan als zodanig worden beschouwd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat er op zich een deugdelijke wettelijke basis is om te visiteren.

De vraag die vervolgens aan de orde is, is of die inbreuken, welke voorzien zijn bij wet, noodzakelijk zijn voor de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de inrichting.

Ten aanzien van het visiteren geldt het volgende. Hoewel de periode waarover wordt geklaagd relatief kort is, is de onderhavige maatregel in beginsel opgelegd voor de duur van één jaar. Die duur en de daarbij behorende frequentie van het visiteren – te
weten met inbegrip van de twee visitaties in het kader van het bezoek ongeveer zes keer per maand – maken dat er in dit geval sprake is van stelselmatig visiteren. Nu klager in die periode ook aan andere (voor hem ingrijpende) toezichtmaatregelen was
onderworpen, acht de beroepscommissie – zoals zij al heeft overwogen in haar hiervoor genoemde uitspraak van 8 februari 2010 – de beslissing om klager stelselmatig te visiteren onredelijk en onbillijk. Zij heeft daarbij, naast die hiervoor genoemde
duur
en frequentie, mede in aanmerking genomen dat bij die visitaties nimmer enige contrabande bij klager is aangetroffen. Voorts is van belang dat in die periode niet gebleken is van nieuwe omstandigheden die tot wekelijkse visitatie nopen. De
beroepscommissie wijst er in dit verband nog op dat zij het steekproefsgewijs visiteren, mits dit de grens van twee keer per maand niet te boven gaat, steeds toelaatbaar heeft geacht.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van de visitaties van 27 augustus 2009, 6 september 2009, 12 september 2009 en 16 september 2009 niet in stand blijven en dient het beklag in zoverre alsnog
gegrond
te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover het beklag ziet op de visitaties op 27 augustus 2009, 6 september 2009, 12 september 2009 en 16 september 2009, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag
alsnog ontvankelijk en gegrond.
Zij verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van het beklag tegen de visitatie op 19 augustus 2009 en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven