Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2783/GA, 5 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2783/GA

betreft: [klager] datum: 5 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 september 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Marwei te Leeuwarden

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen:
a. het opnemen en beluisteren van alle door klager gevoerde telefoongesprekken in de periode van 7 augustus 2009 tot en met 19 september 2009;
b. een onderzoek aan het lichaam (visitatie) op 14 augustus 2009;
c. een onderzoek aan de kleding (fouillering) op 18 augustus 2009.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in deze beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt voor zover hier van belang in beroep als volgt zakelijk weergegeven toegelicht.
Klager is van mening dat de directeur van de locatie De Marwei zich schuldig heeft gemaakt aan diverse schendingen van mensenrechten door te bepalen dat zijn telefoongesprekken worden opgenomen en uitgeluisterd. De beklagrechter heeft klager ten
onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Nu klager steeds heeft geklaagd over afzonderlijke beslissingen, die strekten tot schending van de hem toekomende mensenrechten, had hem geen misbruik van procesrecht mogen worden verweten. Door te
bepalen dat alle telefoongesprekken van klager zullen worden opgenomen en uitgeluisterd, wordt een grote inbreuk gemaakt op klagers persoonlijke levenssfeer. Niet is aannemelijk geworden dat de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen noodzakelijk
waren. Klager is van mening dat de hem toekomende in het EVRM en de Grondwet vastgelegde grond- en mensenrechten worden geschonden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onder a genoemde beklagen (voor zover deze zien op de periode van 7 augustus 2009 tot en met 26 augustus 2009) en ten aanzien van de beklagen sub b en c geldt het volgende.
In haar uitspraak van 8 februari 2010 (met kenmerk 09/2749/GA en 09/2787/GA) heeft de beroepscommissie het beklag van klager, gericht tegen het opnemen en uitluisteren van (alle) telefoongesprekken, de stelselmatige visitaties en de stelselmatige
fouilleringen in de periode van 29 juli 2009 tot en met 26 augustus 2009 gegrond verklaard en aan klager voor die gegrondverklaring een tegemoetkoming toegekend. Gelet daarop moet ten aanzien van die beklagen worden beslist als na te melden.

Ten aanzien van het beklag sub a (voor zover dit ziet op de periode van 28 augustus 2009 tot en met 19 september 2009) overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beklagen zien op een toezichtmaatregel die op klager ten uitvoer werd gelegd in de periode van 28 augustus 2009 tot en met 19 september 2009. Onweersproken is dat alle door klager in die periode gevoerde telefoongesprekken zijn opgenomen en
uitgeluisterd. De beroepscommissie acht klager, anders dan de beklagrechter heef overwogen, ontvankelijk in die klachten.

De betreffende toezichtmaatregel is (samen met een aantal andere toezichtmaatregelen die hier niet aan de orde zijn) aan klager opgelegd bij beslissing van 18 juni 2009 en heeft een geldigheidsduur van één jaar, dan wel tot het moment waarop de
directeur – naar aanleiding van een periodieke toetsing – een heroverweging heeft gemaakt.

Daar waar klager aanvoert dat er in dit geval sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, te weten het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer, geldt dat dit recht op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, bij wet kan
worden beperkt. De wettelijke regeling zoals opgenomen in artikel 39 van de Pbw, kan als zodanig worden beschouwd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat er op zich een deugdelijke wettelijke basis is voor het opnemen en afluisteren van
telefoongesprekken.

De vraag die vervolgens aan de orde is, is of de aan de orde zijnde inbreuken, welke voorzien zijn bij wet, noodzakelijk zijn voor de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Ten aanzien van het opnemen en uitluisteren van alle door
klager gevoerde telefoongesprekken geldt dat op zijn minst genomen dient te blijken van een regelmatige belangenafweging omtrent de voortduring van de noodzaak daarvan. De enkele verwijzing naar klagers plaats op de GVM-lijst is daarvoor onvoldoende.
De
directeur zal in dergelijke gevallen – zoals de beroepscommissie reeds eerder heeft overwogen – een eigen belangenafweging dienen te maken welke belangenafweging minimaal maandelijks dient te geschieden, dient te worden onderbouwd met schriftelijke
verslaglegging en dient te worden getoetst op basis van voldoende inzichtelijke criteria. Dat de directeur in dit geval een dergelijke belangenafweging heeft gemaakt is onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de
beslissing om die telefoongesprekken op te nemen en af te luisteren bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk moet worden geacht.
Het vorenstaande maakt dat de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van het opnemen en uitluisteren van alle telefoongesprekken op laatstvermelde data niet in stand kan blijven en dat deze beklagen daarom alsnog gegrond moeten worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onder a genoemde beklagen, voor zover deze beklagen zien op de periode van 28 augustus 2009 tot en met 19 september 2009, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en
verklaart de beklagen in zoverre alsnog ontvankelijk en gegrond.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven