nummer: 09/2648/GA
betreft: [klager] datum: 22 februari 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Ppw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 10 september 2009 van de beklagcommissie bij de locatie Amerswiel te Heerhugowaard
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klaagster en de directeur van de locatie Amerswiel zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 27 november 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, te worden gehoord. Hoewel klaagster op behoorlijke wijze was
opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen. De directeur van de locatie Amerswiel heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 30 november 2009 is de directeur verzocht op enkele nadere vragen van de beroepscommissie te reageren. Per brief van 19 januari 2010 ontving de beroepscommissie een reactie, welke op 22 februari 2010 ter kennisneming naar klaagster is gestuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel en intrekking van twee weekendverloven, wegens een positieve urinecontrole.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klaagster heeft positief gescoord op opiaten. Het is mogelijk om nader onderzoek te verrichten naar het soort opiaat. Klaagster heeft
hierom verzocht, maar hier is niet op ingegaan. Op de verlofpas en in de huisregels staat niet vermeld dat het verboden is tijdens het verlof middelen te gebruiken. In enkele andere inrichtingen wordt aan de gedetineerden die op verlof gaan een brief
uitgereikt waarin wordt aangegeven dat codeïne en maanzaad de urinetest kan beïnvloeden. Er heeft geen gesprek plaatsgevonden met een mentor over dit onderwerp. Klaagster wist niet dat zij geen paracetamol met codeïne mocht gebruiken. Dit medicijn is
voorgeschreven door de huisarts van klaagster. Klaagster heeft een verklaring van de huisarts overgelegd. Klaagster is nimmer voorgelicht over het door de inrichting gevoerde beleid omtrent alcohol, drugs en medicatie. In de huisregels is over het
beleid niets terug te vinden.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klaagster na terugkomst van verlof positief heeft gescoord op het gebruik van opiaten. Klaagster stelt dat zij in verband met migraine tijdens haar verlof paracetamol met codeïne heeft gebruikt, hetgeen de uitkomst van de
urinecontrole zou kunnen verklaren.
De directeur stelt in zijn verweerschrift van 26 augustus 2009 voor de beklagcommissie en in zijn nadere reactie van 19 januari 2010, dat in het gesprek tussen klaagster en de mentor is gesproken over medicijngebruik in het algemeen en medicijngebruik
tijdens het verlof. De beroepscommissie heeft geen aanleiding deze verklaring van de directeur in twijfel te trekken. Dit betekent dat klaagster geacht moet worden geweten te hebben wat de consequenties zijn van het gebruik van medicijnen met werkzame
stoffen die de urinecontrole kunnen beïnvloeden. De verklaring van klaagsters huisarts betreft het voorschrijven van paracetamol met codeïne van vóór haar detentie. Gesteld noch gebleken is dat zij de inrichting van het bestaan van het recept van de
huisarts op de hoogte heeft gesteld, óók niet kort voor haar verlof. Evenmin heeft klaagster tijdens haar verlof aan de inrichting gemeld dat zij medicijnen die codeïne bevatten moest gebruiken, althans gebruikte. Nu voorts het Deltalab desgevraagd
geen
nadere interpretatie heeft kunnen geven van de resulaten van het laboratoriumonderzoek kennelijk omdat klaagster had afgezien van de mogelijkheid van een herhalingsonderzoek kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking
komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 22 februari 2010
secretaris voorzitter