nummer: 09/2487/TB
betreft: [klager] datum: 19 februari 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. Veenstra, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 2 september 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar het forensisch psychiatrisch centrum (f.p.c.) 2Landen te Utrecht (hierna: 2Landen).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Bij beslissing van 24 februari 2006 is klager geplaatst in het f.p.c. de Kijvelanden te Poortugaal.
Bij verzoek van 16 juli 2009 heeft de Kijvelanden de Staatssecretaris verzocht om herselectie van klager. De Staatssecretaris heeft op 2 september 2009 beslist klager over te plaatsen naar f.p.c. 2Landen te Utrecht. Deze overplaatsing is op 3 september
2009 gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing is klager de dag voor de overplaatsing uitgereikt. Hij had reeds eerder aangegeven dat hij het niet eens was met deze overplaatsing. Het is niet correct dat de overplaatsing op zodanig korte termijn na het uitreiken van de beslissing
heeft
plaatsgevonden en dat de uitkomst van de beroepsprocedure niet meer kon worden afgewacht.
Klager en de beroepscommissie worden zo voor een voldongen feit geplaatst. Immers nu kan het feit, dat hij sinds een aantal maanden in de 2Landen verblijft, gebruikt worden om een terugplaatsing naar de Kijvelanden niet gewenst te achten. Niet
duidelijk
is gemaakt waarom deze procedure niet met grotere zorgvuldigheid afgewikkeld kon worden.
Inhoudelijk heeft klager het bezwaar dat de 2Landen een nieuwe inrichting is die in een opbouwfase verkeert. Zaken, die normaal gesproken als een patiënt in een inrichting wordt geplaatst al geregeld zouden moeten zijn, zijn in de 2Landen nog niet
geregeld
In de vele beklagzaken van andere patiënten heeft de beklagrechter geconstateerd dat zaken inderdaad niet op orde waren. Voor klager betekent dit dat zijn behandeling grotendeels tot stilstand is gekomen.
Er is onvoldoende personeel in de inrichting aanwezig. Een deel van het personeel bestaat uit overgeplaatste p.i.w.-ers zonder al te veel relevante ervaring. Regelmatig moeten er uitzendkrachten worden ingeschakeld die de benodigde ervaring ontberen.
Voor het opbouwen van een behandelrelatie met het personeel, die noodzakelijk is voor een succesvol verloop van de behandeling, kan nauwelijks sprake zijn.
Het therapieaanbod blijft ver achter bij dat van de Kijvelanden.
Uit het overplaatsingsverzoek van de Kijvelanden volgt niet of nauwelijks uit hetgeen over de behandeling van klager staat geschreven het argument voor overplaatsing. Volstrekt onduidelijk blijft waarom een dergelijke verandering nodig zou zijn en
waarom deze niet bewerkstelligd kan worden door klager te resocialiseren in de omgeving van Rotterdam. Klager heeft de indruk dat hij om wat voor reden dan ook overgeplaatst diende te worden naar de 2Landen en dat daar achteraf de argumenten voor zijn
gezocht.
Klager heeft ook bezwaar tegen overplaatsing naar de 2Landen, omdat zijn verlofkader door middel van deze overplaatsing zou vervallen en elk verlof weer van voren af aan aangevraagd zou moeten worden, met alle daarmee gepaard gaande vertraging.
Verzocht wordt de overplaatsingsbeslissing te vernietigen en aan klager een passende tegemoetkoming toe te kennen. Subsidiair wordt verzocht, indien de overplaatsingsbeslissing in stand wordt gelaten, hem ook een tegemoetkoming te kennen gelet op de
nadelen die hij heeft ondervonden ten gevolge van de overplaatsing.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Het beroep van 7 september 2009 bevat niet de vereiste gronden en om die reden wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht.
Aan de overplaatsingsbeslissing ligt een verzoek tot herselectie, door middel van ruiling, van de Kijvelanden ten grondslag. Uit dit verzoek blijkt dat klager vanuit behandelinhoudelijk oogpunt toe is aan een nieuwe omgeving, waar hij het in de
Kijvelanden geleerde kan gaan toepassen. Klagers behandelaars achten het vanuit zijn pervasieve stoornis van belang dat hij leert omgaan met veranderingen in zijn leefomgeving. Met klager zou overeenstemming zijn bereikt om zijn resocialisatietraject
in
een andere omgeving, niet zijnde het noorden, vorm te geven.
4. De beoordeling
Door klagers raadsvrouw mr. M.J. Veenstra is op 7 september 2009 beroep namens klager ingediend. In dit schrijven heeft zij aangegeven de nadere gronden zo spoedig mogelijk aan de beroepscommissie toe te zenden. In verband met ziekte is dit niet
gerealiseerd.
Vanuit het secretariaat van de RSJ is pas op 13 januari 2010 gerappelleerd en is aan mr. S.O. Roosjen, kantoorgenoot van mr. M.J. Veenstra, de gelegenheid gegeven om alsnog de nadere gronden in te dienen.
Op 22 januari 2010 zijn de nadere gronden ontvangen en is een afschrift aan de Staatssecretaris toegestuurd.
Gelet op het bovenstaande, is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep van voldoende gronden is voorzien en dat klager derhalve in zijn beroep kan worden ontvangen.
Klager is op 1 september 2009 gehoord terzake van de voorgenomen beslissing om hem over te plaatsten naar de 2Landen. De overplaatsingsbeslissing is op 2 september 2009 genomen en aan klager meegedeeld. Klager is op 3 september 2009 overgeplaatst naar
de 2Landen.
De beroepscommissie overweegt dat klager hierdoor nauwelijks tijd is geboden tussen de uitreiking van de bestreden beslissing en de daadwerkelijke overplaatsing om gebruik te maken van de mogelijkheid om schorsing van de bestreden beslissing te
verzoeken om zodoende de feitelijke overplaatsing te voorkomen. Tevens wordt het op deze manier de voorzitter van de beroepscommissie feitelijk onmogelijk gemaakt om nog op een eventueel schorsingsverzoek te beslissen alvorens klager reeds feitelijk
is
overgeplaatst.
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.
Naar de Staatssecretaris heeft aangegeven is ten aanzien van klager sprake van een ruiling en vindt in dat geval door de Staatssecretaris geen toetsing aan bovengenoemde criteria plaats. De Staatssecretaris beoordeelt of door de inrichtingen, die de
wenselijkheid van een ruiling beoordelen, is voldaan aan de procedurele voorschriften.
De Staatssecretaris heeft de bestreden beslissing genomen onder verwijzing naar het verzoek van De Kijvelanden van 16 juli 2009. In dit verzoek wordt door klagers hoofd behandeling het volgende aangegeven, verkort en zakelijk weergegeven.
Bij de risicotaxatie van november 2008 is sprake van probleeminzicht, toegenomen openheid en inzet voor behandeling. Positieve ontwikkelingen hebben zich vanaf 2006 voortgezet. Klager lijkt een steeds betere kijk te hebben op zijn problemen, zijn
stoornis en hoe hij delictgedrag in de toekomst zou kunnen voorkomen. Hij geeft de behandelstaf meer openheid over zijn risicofactoren. Er is sprake van een gemiddelde kans op recidive.
Vanwege de geconstateerde vooruitgang is in augustus 2008 begeleid verlof aangevraagd en in november 2008 is klager voor het eerst met begeleid verlof geweest, waarbij hij zich gehouden heeft aan gemaakte afspraken.
Eind 2008 is besloten om zijn verlof tijdelijk stop te zetten, omdat klager zich niet goed kon concentreren op zijn taken. Daarna was hij slecht in contact, zelden op de afdeling en volgde hij geen blokken en therapieën meer. Voorwaarden zijn gesteld
om
het verlof opnieuw op te starten, te weten: actualisering van zijn risico-interventieplan (Rimap), het volgen van blokken en in contact zijn met de staf.
Begin 2009 is gebleken dat klager moeite had met het presenteren van zijn Rimap en zich veelal terugtrok op kamer. Medio 2009 was er een positieve verandering merkbaar. Klager probeerde zich vaker op de groep te laten zien en aan zijn hygiëne te
werken.
Hij leek zich beter op zijn gemak te voelen, volgde zijn blokken weer, was vriendelijk in contact en vroeg de staf om hulp bij het verder vormgeven van zijn Rimap. De verlofmogelijkheid is echter niet gecontinueerd, omdat de inrichting van oordeel was
dat klager onvoldoende inzicht heeft. Voorts is opgemerkt dat er zich tijdens het verblijf van klager in de Kijvelanden geen incidenten hebben voorgedaan.
Na het bovenstaande is in het overplaatsingsverzoek aangegeven dat het voor klager van belang is dat hij hetgeen hij geleerd heeft ook in een nieuwe omgeving kan toepassen. Vanuit het oogpunt van klagers pervasieve ontwikkelingsstoornis wordt het
belangrijk geacht dat klager zich kan leren verhouden tot veranderingen in zijn leefomgeving. Wetende dat klager niet is aangeraden terug te resocialiseren naar het noorden van het land, waar hij zijn delicten heeft gepleegd, is overeenstemming bereikt
om in een andere omgeving dan de huidige klagers verdere resocialisatietraject vorm te geven en dat klager in staat wordt gesteld om zich te gaan hechten in een andere omgeving dan de huidige.
De beroepscommissie is van oordeel dat in bovenstaand overplaatsingsverzoek, waarin duidelijk sprake is van een positieve lijn in klagers behandeling, onvoldoende is gemotiveerd waarom in dit stadium van de behandeling het wenselijk zou zijn om klager
vanuit het oogpunt van zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis over te plaatsen naar een andere behandelinrichting.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen moet de beslissing klager over te plaatsen naar de 2Landen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en
de
bestreden beslissing worden vernietigd. De beroepscommissie ziet vooralsnog geen reden om aan klager terzake een tegemoetkoming toe te kennen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de beslissing omtrent een eventueel aan klager toe te kennen tegemoetkoming voor onbepaalde tijd aan.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 februari 2010
secretaris voorzitter