Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3117/GA, 10 februari 2010, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3117/GA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van en tevens ingediend door mr. S. Dogan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 oktober 2009 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord. Klagers raadsvrouw en de directeur van het h.v.b. voormeld hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting
te
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het bedreigen van een personeelslid (klachtnummer 30213);
b. de wijze waarop klager wordt behandeld door een personeelslid (klachtnummer 30215, in de uitspraak van de beklagcommissie ook aangeduid als 30315);
c. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens vechten met een medegedetineerde (klachtnummer 30342).

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van de onderdelen a. en c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van onderdeel b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ad a. De potten die op zijn cel stonden gebruikte hij als gewichten bij zijn training. Hij had fruit in het water gedaan om een verkoudheid te voorkomen. Er was geen sprake van agressie. Klager heeft geen bedreigingen geuit. Het kan zijn dat klager
bedreigend overkwam of dat dit zo werd gevoeld, maar hij heeft nooit de intentie gehad te bedreigen. Het enige dat klager gezegd heeft was iets in de trant van: als je zo doorgaat krijg je nog eens klappen. Hij heeft niet gezegd of bedoeld dat hij het
personeelslid klappen zou geven. Evenmin heeft klager iemand beledigd.
Ad b. Klager kon nauwelijks iets zeggen, hem werd niet de mogelijkheid geboden met de directeur hierover te spreken.
Ad c. Klager heeft zich wel met de vechtpartij bemoeid, maar hij heeft niemand geslagen. Hij begrijpt dat de directie bang is voor escalatie. Maar als je vriend, die een kop kleiner is dan zijn tegenstander, wordt aangevallen, dan ga je je vriend toch
helpen? Klager moest meteen reageren, er was geen tijd eerst een piw-er te waarschuwen. De passage in de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van de ijzeren staaf is niet juist.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Ad a. Klager had niet toegestane potten op zijn cel staan. Deze zijn daarom weggehaald. In eerste instantie heeft klager een waarschuwing gekregen. Nadat klager hier agressief op reageerde heeft hij een disciplinaire straf opgelegd gekregen.
Ad b. klager klaagt over de wijze waarop hij wordt bejegend door een personeelslid. Dit is geen beklagwaardige beslissing.
Ad c. Verwezen wordt naar hetgeen de beklagcommissie hieromtrent in de uitspraak heeft weergegeven. Binnen de inrichting is echter niet bekend dat klager zou hebben uitgehaald met een ijzeren staaf. Het staat niet in het rapport en heeft ook bij de
beoordeling niet meegewogen. Hoe het gebruik van een ijzeren staaf in de beoordeling is terechtgekomen is een raadsel. Wel is komen vast te staan dat dit het vierde geweldsincident van klager betrof. Dat gegeven rechtvaardigt de duur van de opgelegde
straf.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de onderdelen a. en b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel c. stelt de beroepscommissie vast dat de beklagcommissie bij de beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van de duur van de opgelegde disciplinaire straf mee heeft gewogen dat klager met een staaf zou hebben uitgehaald
naar een medegedetineerde. Klager ontkent dat er op enig moment sprake is geweest van het hebben van een ijzeren staaf. De unit-directeur heeft in zijn schriftelijke reactie op het beroep eveneens aangegeven niets te weten van een ijzeren staaf. De
beroepscommissie laat de beschouwingen van de beklagcommissie over de ijzeren staaf dan ook buiten beschouwing.
Ter beoordeling staat de vraag of de disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel stoelt op een redelijke en billijke beslissing. De beroepscommissie acht de duur, gelet op de ter zitting afgelegde verklaringen, te lang. De
unit-directeur had kunnen volstaan met het opleggen van een straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel. Dat dit het vierde agressiegerelateerde incident betreft doet daaraan niet af. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard ten aanzien van
de ad. c. genoemde straf voor zover deze de duur van vijf dagen heeft overschreden.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. gegrond, voor zover de disciplinaire straf de duur van vijf dagen heeft overschreden, en voor het overige ongegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en
verklaart het beklag alsnog gedeeltelijk gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. H. Heijs en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 10 februari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven