Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3309/GB, 8 februari 2010, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/3309/GB

Betreft: [klager] datum: 8 februari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van en nader aangevuld door mr. R. van der Horst, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 november 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 31 maart 2006 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Lelystad. Op 3 juli 2009 is hij overgeplaatst naar de locatie Westlinge, een gevangenis met een normaal beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is EU-onderdaan zonder eerdere veroordelingen in Nederland, met een verlofadres en een penitentiair dossier zonder relevante incidenten. Hij kan gewoon legaal in Nederland verblijven. Het argument betreffende mogelijke slachtofferconfrontatie is
vreemd, aangezien de slachtoffers klager niet gezien hebben. Bovendien kan een verlof een gebiedsverbod inhouden. Het advies van de inrichting verwijst zonder enige motivering naar het advies van het Openbaar Ministerie.
Dat de einddatum van klagers detentie vanwege het cassatieberoep niet vaststaat, is niet relevant. Zou het cassatieberoep van klager slagen en er een nieuwe feitelijke behandeling volgen dan zal deze behandeling met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid na de v.i.-datum van klager liggen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld voor een geweldsdelict. Hij heeft een reeks overvallen gepleegd waarbij geweld is gebruikt. Klagers verzoek is afgewezen omdat hij in beroep was ten tijde van de bestreden beslissing en de Officier van Justitie had aangegeven dat
klager een hogere straf kon verwachten. Dit is ook gebeurd waarbij vluchtrisico niet uitgesloten kan worden. Klager is nu in cassatie. Klager heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en de kans is groot dat hij na detentie ongewenst verklaard wordt.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht-
en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling komen voor plaatsing in een b.b.i. niet in aanmerking (onder meer) gedetineerden van wie vaststaat dat zij na hun detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd. In de toelichting bij artikel 3 van de
Regeling (Stcrt. 1998, 247) heeft de Minister (onder meer) aangegeven: “Indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve
criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in een zeer beperkt beveiligde inrichting of beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige
procedure zal in het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting te plaatsen.”
Op basis van hetgeen in het inrichtingsadvies is weergegeven, kan worden aangenomen dat klager verwikkeld is in een procedure omtrent ongewenstverklaring. Reeds hierom kan het beroep tegen de afwijzing van klagers verzoek niet gegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 februari 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven