Nummer: 09/3374/GB
Betreft: [klager] datum: 8 februari 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.E.J.M Bartels, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 november 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC), HvB/Gev IBA te Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 16 juli 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis te Veenhuizen. Op 11 november 2009 is hij overgeplaatst naar unit 3 te Vught. Op 14 december 2009 is klager overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC),
HvB/Gev
IBA te Zwolle.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Klager betwist dat er medische aanwijzingen zijn op grond waarvan overplaatsing naar een PPC
geïndiceerd is. In de bestreden beslissing wordt slechts aangeven dat ‘uit informatie blijkt dat u meer zorg en aandacht behoeft dan men in een normale gesloten gevangenis aan u kon bieden’.Niet wordt uitgelegd uit welke informatie dit zou blijken.
Klagers partner woont in Sappemeer en het is voor haar ondoenlijk klager te bezoeken in Vught. Artikel 8 EVRM, het recht op het uitoefenen van familieleven, komt hiermee in het gedrang. Dit klemt temeer nu klager na zijn detentie uitgezet zal worden
naar Irak en hij zijn partner misschien niet meer zal zien. Klager zou geselecteerd zijn voor het PPC te Zwolle maar hij heeft daarover echter zelf nog niets vernomen. De afstand naar Zwolle is voor klagers partner nog steeds een bezwaar. Klager wil
worden teruggeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen.
De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is gezien de zorgvraag geplaatst in het PPC te Vught.
In verband met bezoekproblemen is klager op de wachtlijst van het PPC te Zwolle geplaatst. Op 14 december 2009 is klager aldaar geplaatst.
De gedragsdeskundige van de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen heeft een voorstel tot plaatsing in een PPC gedaan. Het indicatiebesluit geeft aan dat een vorm van regelmatige aandacht wenselijk is. Op dit moment ontkent klager het feit dat hij zal
worden uitgezet. Men acht het belangrijk klager te monitoren hoe hij gaat reageren als dit besef gaat doordringen. Eerder in klagers detentieperiode was er sprake van suïcidale neigingen op momenten dat hij bang was uitgezet te worden. In 2006,
voorafgaand aan de detentie, heeft klager een suïcidepoging gedaan. Op grond van het voorgaande werd er verzocht klager ter observatie in een PPC te plaatsen.
4. De beoordeling
Bij regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 9 december 2009, nr. 5589296/09/DJI, is de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) gewijzigd in verband met het creëren van het Penitentiair
Psychiatrisch Centrum voor de bijzondere opvang van gedetineerden die forensische zorg behoeven. De wijziging is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 december 2009 (nr. 19971) en op 1 januari 2010 in werking getreden.
Deze regeling van 9 december 2009 was ten tijde van de selectie van klager voor plaatsing in een PPC-regime nog niet van kracht.
De selectiefunctionaris heeft klager bij beslissing van 9 november 2009 geselecteerd voor het PPC HvB/Gev IBA te Vught. De laatste bestemmingsaanwijzing van 1 augustus 2009, nr 5612565/09/DJI, voor de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught kent niet
een dergelijke afdeling of inrichting. De selectiebeslissing is derhalve voor zover deze ziet op de plaatsing in het PPC niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsaanwijzing.
Waar in de plaatsingsbeslissing tevens wordt vermeld dat er sprake is van een plaatsing in een Individuele Begeleidingsafdeling (IBA) moet bij de beoordeling van het beroep worden nagegaan of de plaatsing van klager voldoet aan de voor een IBA geldende
criteria.
Klager heeft feitelijk verbleven in Unit 3 van de p.i. Vught. Unit 3 is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis en als afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 15 van de Regeling. Op grond van dit artikel kunnen in de IBA
gedetineerden worden geplaatst die vanwege een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis dan wel psychosociale problematiek extra begeleiding behoeven en zich niet kunnen handhaven in een reguliere inrichting of afdeling.
Op 6 november 2009 is ten aanzien van klager een indicatiebesluit afgegeven door de psychiater Van der Woerdt van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) Noord. Met dit besluit wordt richting gegeven aan de
noodzakelijke behandeling, de verblijfsintensiteit en het beveiligingsniveau. Door de psychiater wordt de suïcidaliteit als hoog ingeschat, mede gezien de voorgeschiedenis van suïcidale uitingen, gedeeltelijke ontkenning van de huidige situatie en de
felheid van de ontkenning van suïcidaliteit nu en in het verleden. De psychiater acht maximale beveiliging aangewezen (oog in oog) en anders isolatie met camerabewaking. Klager dient met spoed te worden overgeplaatst naar een PPC. Op termijn is het van
belang te monitoren hoe klager gaat reageren bij een volledig doordringend besef van zijn uitzetting en te observeren hoe zijn gedrag is indien de beveiliging kortdurend verminderd wordt.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Klager is op 14 december 2009 overgeplaatst naar het PPC huis van bewaring/gevangenis IBA te Zwolle, waarmee aan klagers bezwaren voor zover het zijn bezoek betreft is tegemoetgekomen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 8 februari 2010.
secretaris voorzitter