Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3033/GB, 18 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3033/GB

betreft: [klager] datum: 18 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 oktober 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 4 december 2009 door een lid van de Raad gehoord. Van dat horen is verslag opgemaakt en dat verslag is ter kennisneming gezonden aan klager, zijn raadsvrouw en de selectiefunctionaris.
De
selectiefunctionaris is vervolgens in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van dat verslag nog nadere inlichtingen te verstrekken. De selectiefunctionaris heeft op 4 januari 2009 nadere schriftelijke inlichtingen verstrekt, welke ter kennisneming aan
klager en zijn raadsvrouw zijn gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 9 november 2007 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring Alphen aan den Rijn, van waaruit hij in het kader van een ordemaatregel is geplaatst in de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught. 0p 24 december 2007
is hij overgeplaatst naar de EBI. Aansluitend aan de in Nederland opgelegde gevangenisstraf, zal klager worden overgeleverd aan Groot Brittannië, waar hij zich - tijdens de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf - in 1994 heeft ontrokken
aan detentie.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klagers raadsvrouw legt een pleitnota over en voert het woord overeenkomstig de inhoud daarvan. Klager heeft verzocht om de gegevens uit het Britse strafdossier. De informatie die Groot Brittannië over klager geeft is onjuist. Veel van wat er over
klager wordt geschreven is namelijk onjuist. Klagers Britse advocaten proberen die stukken wel boven tafel te krijgen maar ook zij krijgen die informatie niet verstrekt.
Klager krijgt de mogelijkheid niet om het Britse procesdossier boven water te krijgen. Nu kan hij voor hem cruciale gegevens niet gebruiken om (een aantal) aantijgingen te weerleggen. Klager is van mening dat, als hij in Groot Brittannië zou kunnen
procederen, hij in aanmerking zou kunnen komen voor een herziening van zijn strafproces. Klager is van mening dat, indien de beroepscommissie die stukken zou opvragen, dit een en ander zou kunnen versnellen. Hij heeft zijn Wots-verzoek ingetrokken. De
reden daarvoor is dat het vonnis (na omzetting) in Groot Brittannië mogelijk hoger zou kunnen uitvallen dan hem in Nederland is opgelegd. Klager is in Nederland onherroepelijk veroordeeld en heeft nog twee jaar in detentie te gaan.
Klager heeft in Groot Brittannië geen politieagent doodgeschoten, hij was bij dit voorval niet ter plaatse, hetgeen hij in de herzieningsprocedure in Groot Brittannië naar voren zal brengen. Klager verbleef op het moment van de ontvluchting slechts
vijf
uren in de betreffende gevangenis. De conclusie dat hij in die periode het vertrouwen van een medegedetineerde zou kunnen winnen en een mes heeft laten kunnen binnensmokkelen, welk mes in de transportauto geplaatst moest worden, is ongerechtvaardigd.
Klager is toen slechts meegevlucht omdat hij geboeid was aan de gedetineerde die het mes heeft gebruikt en die toen vluchtte. Klager was feitelijk gedwongen mee te gaan. Klager was voordien nimmer met enig geweld in verband gebracht. Hij verbleef in
Groot Brittannië in een normale inrichting en was daar feitelijk een soort modelgedetineerde. Klager is nooit lid geweest van een criminele organisatie in Spanje. Klager is niet binnen 24 uur na zijn ontvluchting het land uitgesmokkeld maar heeft nog
maanden in Groot Brittannië verbleven. Klager is van mening dat niet zonder meer mag worden afgegaan op de feiten en omstandigheden die de Britse Justitie heeft gesteld. Klager zou nu in aanmerking moeten komen voor plaatsing in een inrichting met een
beperkt regime. Daar is de mogelijkheid om klager, die overigens op de GVM-lijst staat vermeld, afdoende te bewaken terwijl hij daar iets meer mogelijkheden heeft voor (onder meer) persoonlijk contact. Klager is van mening dat er geen noodzaak is voor
een verlengingsbeslissing. Medewerkers van het bureau selectie- en detentiebegeleiding hebben klager verteld dat hij in ieder geval, wat ook de beslissing op het beroep mocht zijn, in de EBI gedetineerd zal blijven. Klager zou graag van een webcam
gebruik willen maken om contacten te onderhouden met zijn kinderen. Hij heeft eerder daarvoor wel toestemming gehad. In dit geval wordt hem dit geweigerd omdat er problemen zouden zijn met de veiligheid. Klager vraagt zich af wat voor problemen dat
zouden moeten zijn.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI te Vught is aangegeven dat bij de beslissing tot klagers EBI-plaatsing is vastgesteld dat klager gekwalificeerd moet worden als vluchtgevaarlijk met mogelijke hulp van buitenaf. Daarnaast
wordt
hij verdacht lid te zijn van een criminele organisatie waar een reële dreiging vanuit gaat. Een en ander is toentertijd getoetst door het meldpunt Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) bij de Britse autoriteiten. De Britse justitiële
autoriteiten hebben een verzoek tot overlevering van klager ingediend en dat verzoek is door de rechtbank gehonoreerd. Klager is indertijd met behulp van geweld en hulp van buitenaf ontvlucht en wist vervolgens 14 jaar uit handen van justitie te
blijven. In Engeland wacht hem een levenslange gevangenisstraf vanwege betrokkenheid bij moord op een politiefunctionaris en deelname aan een gewapende overval. Klager is in Nederland op 27 februari 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes
jaar.
De directeur is van mening dat met deze gedetineerde geen risico genomen mag worden. In geval van ontvluchting zou er nog steeds sprake zijn van een onaanvaardbaar risico voor de maatschappij, maatschappelijke onrust in Nederland en Groot Brittannië en
van een zeer ernstig geschokte (internationale) rechtsorde. Het indertijd opgemaakte Griprapport wordt nog voldoende actueel geacht. Geadviseerd wordt klagers verblijf in de EBI te verlengen. Klager heeft aangegeven een en ander niet met de
selectiefunctionaris te willen bespreken.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie naar voren is gekomen dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Hieromtrent is de beroepscommissie al eerder geïnformeerd. Klager is in Nederland
veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en hij wordt aansluitend aan de tenuitvoerlegging daarvan overgeleverd aan Groot Brittannië. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van
maatschappelijke onrust en van een geschokte rechtsorde.

3.4. De selectiefunctionaris heeft in zijn schriftelijke reactie van 4 januari 2010 zijn standpunt gehandhaafd en geen nieuwe informatie naar voren gebracht.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De beroepscommissie heeft eerder (in de beslissing van 13 maart 2009) vastgesteld dat klager in Groot Brittannië is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf terzake van een feit waarbij een politiemedewerker om het leven is gebracht. Daarnaast
staat vast dat klager in 1994 uit Britse detentie is ontsnapt, dat daarbij een bewaarder is neergestoken en dat klager vervolgens Groot Brittannië heeft verlaten. Klager is vervolgens in november 2007 in Nederland aangehouden terzake van een
Opiumwetdelict en overtreding van de Wet wapens en munitie. Voor deze laatstgenoemde feiten is hij in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Uit het vorenstaande komt omtrent klager een beeld naar voren van iemand die
misdrijven
pleegt waarbij het gebruik van (ernstig) geweld niet wordt geschuwd en die in staat is om zich, met hulp van buitenaf en met het gebruik van grof geweld, aan de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde vrijheidstraf(fen) te onttrekken. Hetgeen door en
namens klager in beroep naar voren is gebracht, maakt – mede bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing – dat beeld niet anders.

De beroepscommissie acht, gelet op de aard van de feiten die klager heeft gepleegd en de omstandigheid dat klager na ommekomst van zijn gevangenisstraf zal worden overgeleverd aan Groot Brittannië, aannemelijk dat klager bij ontvluchting een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. De omstandigheid dat klager thans heeft aangegeven het eerder door hem ingediende Wots-verzoek te hebben ingetrokken, doet daaraan niet af. De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor
overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk
kan
worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven