Nummer: 09/3016/GB
Betreft: [klager] datum: 18 januari 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.F. Wijngaarden, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 oktober 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 27 november 2006 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis
Veenhuizen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Klager heeft ten onrechte de status van ongewenst vreemdeling, aangezien de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring door de
voorzieningenrechter bij de rechtbank zijn geschorst. Klager kan niet worden uitgezet tot op het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring is beslist. Dit beroep heeft een redelijke kans van slagen. In eerdere
uitspraken heeft de beroepscommissie uit de Raad overwogen dat plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijke vreemdelingen niet geïndiceerd is, indien een ongewenstverklaring is geschorst. Klager komt in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. De
resocialisatiemogelijkheden in de gevangenis Veenhuizen zijn beperkt. In de locatie Dordtse Poorten was klager in een vergevorderd stadium in het TR-traject. Hij had al afspraken met diverse instellingen, die zijn resocialisatie ter hand zouden nemen.
Gelet op artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden dient een individuele afweging te worden gemaakt of klager geschikt is voor plaatsing in een z.b.b.i. In de bestreden beslissing is niet een dergelijke afweging
gemaakt. Gelet op het zeer langjarige verblijf van klager in Nederland (sinds 1993), zijn bijzondere geschiedenis en banden met zijn broers en moeder en het ontbreken van banden met Turkije (klager is nooit naar Turkije teruggeweest), had die
belangenafweging in klagers voordeel moeten uitpakken. Het ontbreken van een belangenafweging is reeds reden voor vernietiging van de bestreden uitspraak.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het TR-traject is eerder gestopt naar aanleiding van de ongewenstverklaring. Na toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening tot schorsing van de rechtsgevolgen van de
ongewenstverklaring is klager weer opgenomen in het TR-traject en is de detentiefasering hervat. Nu de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring andermaal zijn geschorst, is er sprake van schending van het verstrouwensbeginsel en het
rechtszekerheidsbeginsel.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is tot ongewenst vreemdeling verklaard. De voorzieningenrechter heeft echter op 15 oktober 2009 bepaald dat klager de procedure in Nederland mag
afwachten en tot die tijd niet uitgezet kan worden. Deze uitspraak was bij de selectiefunctionaris niet bekend. Op 5 november 2009 is de inrichting verzocht een nieuw verzoek tot detentiefasering te doen. Dit voorstel zal opnieuw getoetst worden.
Klager
kan niet worden ontvangen in zijn beroep.
4. De beoordeling
De gevangenis Veenhuizen is een inrichting voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Dit is tevens een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, als bedoeld in artikel 20b, tweede lid
aanhef
en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).
Op grond van artikel 3 van de Regeling komen voor plaatsing in een b.b.i. niet in aanmerking (onder meer) gedetineerden van wie vaststaat dat zij na hun detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd. In de toelichting bij artikel 3 van de Regeling
(Stcrt. 1998, 247) heeft de Minister (onder meer) aangegeven: “Indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een
individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in een zeer beperkt beveiligde inrichting of beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure zal in
het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting te plaatsen.”
Vast is komen te staan dat klager verwikkeld is in een procedure omtrent de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring. Op 15 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van de rechtbank te ’s
Gravenhage
klagers verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het beroep voor de rechtbank is beslist. Dit betekent dat (nog) niet is komen vast te staan, dat klager na ommekomst van zijn
detentie zal worden uitgezet.
Inmiddels heeft de selectiefunctionaris op 14 december 2009 een nieuwe beslissing genomen, waarbij het verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. andermaal is afgewezen. Deze nieuwe beslissing is gevolgd op het negatieve selectieadvies van de gevangenis
Veenhuizen van 10 december 2009 en de negatieve adviezen van het openbaar ministerie en de politie. Het openbaar ministerie acht het verlenen van vrijheden niet verantwoord vanwege de aard van het gepleegde delict, de positie van de slachtoffers, de
gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving, de ongewenstverklaring van klager en de mogelijkheid dat klager het verlenen van vrijheden zou kunnen gebruiken om zich aan verdere executie te onttrekken. De politie heeft negatief geadviseerd ten
aanzien van het verlofadres van klager. Gelet hierop kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter,
voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 januari 2010
secretaris voorzitter