Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2758/GA, 15 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2758/GA

betreft: [klager] datum: 15 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 september 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij het detentiecentrum Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld detentiecentrum in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen:
a. (412/809) het moeten liggen op een bovenbed en
b. (413/809) pijnklachten aan rib en schouderblad.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Het ging in de beklagen niet om één klacht, maar om drie klachten:
1. klager heeft last van zijn schouderblad en mag geen fysiotherapie krijgen;
2. er worden steeds mensen op zijn cel geplaatst waardoor hij niet op het onderbed kan liggen en
3. hij zit in detentie en wordt niet uitgezet, waardoor hij bang is door te slaan.
Klager stelt geen antwoord te hebben gehad.

Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts is gesteld dat klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard aangezien klachten over uitzetting geen beslissing van de directeur inhouden.
Wat betreft de overige klachten wordt gesteld dat iemand met een onderbedindicatie recht heeft op het onderbed, hetgeen een algemene regel is. De klacht met betrekking tot zijn lichamelijke klachten is van medische aard. De directie is van mening dat
zij in redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld en acht daarom een eventuele tegemoetkoming niet op zijn plaats.

3. De beoordeling
De beklagrechter heeft de beide onder 1 vermelde beklagen opgevat als te zijn gericht tegen het feit dat klager niet kan worden uitgezet.
De beroepscommissie stelt voorop dat het oordeel van de beklagrechter dat klager niet-ontvankelijk is voor zover zijn beklag gericht zou zijn tegen het feit dat hij niet kan worden uitgezet, juist is, maar dit beklag(onderdeel) komt in de
klaagschriften
niet voor en moet mitsdien buiten beschouwing blijven.

Omdat klager in beroep aangeeft alsnog een oordeel over zijn oorspronkelijke klachten te wensen, zal de beroepscommissie die klachten zelf afdoen.

Wat betreft de klacht genoemd onder b overweegt de beroepscommissie dat dit geen beslissing door of namens de directeur betreft als bedoeld in artikel 60 Pbw. Klager is wat betreft die klachten niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Wat betreft de klacht onder a overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 16 Pbw bepaalt de directeur van de inrichting de wijze van onderbrenging van de gedetineerde, waarbij hij aan hem een verblijfsruimte toewijst. Dit kan een
meerpersoonscel zijn, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. Bij deze toewijzing bepaalt de directeur tevens welk bed in de meerpersoonscel aan de gedetineerde wordt toegewezen. Het betreft hier dus een door de directeur genomen
beslissing die op grond van artikel 60 van de Pbw beklagwaardig is.
In bepaalde gevallen kan er een contra-indicatie bestaan voor de toewijzing van een boven- of onderbed. Voor klager bestaat geen zogenoemde onderbedindicatie. Het feit dat hij is ingedeeld op een bovenbed en daar in geval van dubbele celbezetting ook
moet slapen is dus niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.
Het vorenstaande leidt tot na te melden uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag sub b en verklaart het beklag sub a ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. P.C. Vegter en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 15 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven