Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2611/GA, 12 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2611/GA

betreft: [klager] datum: 12 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Torentijd te Middelburg,

gericht tegen een uitspraak van 7 september 2009 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 december 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. H.J. Sol en [...],
unit-directeur bij voormelde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het zich ziek melden voor de arbeid terwijl de medische dienst klager arbeidsgeschikt achtte en het zich verbaal agressief
uitlaten tijdens het spreekuur van de medische dienst.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 45,=; één en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Door het beklag gegrond te verklaren is de beklagcommissie in de ogen van de directeur te ver gegaan. Zij heeft aangegeven dat de verpleegkundige
niet bevoegd werd geacht om klager arbeidsongeschikt te verklaren. Omtrent klagers ziekmelding is overleg geweest tussen de directeur en de medische dienst. Het betrof hier niet de eerste keer dat klager niet naar de arbeid wilde gaan. Klager is door
de
medische dienst c.q. de inrichtingsarts niet arbeidsongeschikt verklaard. Indien klager van oordeel zou zijn geweest dat de verpleegkundige niet bevoegd was om hem arbeidsgeschikt te achten, had het voor de hand gelegen als er een verzoek om
bemiddeling
was ingediend bij de medisch adviseur van het ministerie. De directeur, die geen inzage heeft in de medische gegevens van klager, moet afgaan op de inlichtingen die hij gekregen heeft van de verpleegkundige. De directeur gaat er daarbij vanuit dat de
verpleegkundige hierover heeft gecommuniceerd met de inrichtingsarts.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kan zich vinden in het oordeel van de beklagcommissie. Er is onvoldoende onderzoek naar de medische toestand van klager op dat moment geweest. Hem is feitelijk direct een disciplinaire straf opgelegd. In klagers optiek had de directeur zelf
onderzoek moeten doen naar klagers arbeidsgeschiktheid, dan wel zich daarover moeten verstaan met de inrichtingsarts. De omstandigheid dat klager bekend was vanwege eerdere problemen omtrent de arbeidsgeschiktheid, wil niet zeggen dat er dan geen
onderzoek meer nodig zou zijn. Klager is van mening dat er geen sprake is van een ten onrechte gedane ziekmelding.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 42, derde lid, van de Pbw, draagt de directeur er (onder meer) zorg voor dat de inrichtingsarts de gedetineerde die daarvoor in aanmerking komt, onderzoekt op hun geschiktheid voor deelname aan de arbeid.

Uit hetgeen door de directeur ter zitting naar voren is gebracht wordt onvoldoende aannemelijk dat in dit geval aan die zorgplicht is voldaan. Het zich in het procesdossier bevindende verslag van de verpleegkundige van 30 juli 2009 is daarvoor
onvoldoende. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat hetgeen in beroep naar voren is gebracht – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur moet
daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven