Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1275/GA, 4 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1275/GA

betreft: [klager] datum: 4 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 april 2009 van de beklagcommissie bij de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Bij brief van 25 augustus 2009 en fax van 16 oktober 2009 is de directeur
om nadere inlichtingen verzocht. De reactie van de directeur is op 12 november 2009 aan klager toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om klagers paspoort uit te voeren.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager wil zijn originele paspoort, dat onder beheer van de directeur is, uitvoeren zodat dit aan het consulaat getoond kan worden Dit is noodzakelijk om een reisdocument voor zijn zoontje te krijgen. Klager heeft steeds te kennen gegeven dat het
consulaat geen genoegen neemt met het overleggen van een kopie van het paspoort. Klager heeft aangeboden een ander identiteitsbewijs (rijbewijs) in te voeren zodat dit bewijs onder het beheer van de directeur kan berusten en het paspoort kan worden
uitgevoerd. De directeur wilde hier aanvankelijk wel in meegaan, maar weigerde toen hem verteld werd dat het rijbewijs niet in goede staat verkeerde. Verder vindt klager dat de beklagcommissie zijn standpunt onvoldoende en bovendien onjuist heeft
verwoord.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep op verzoek van de beroepscommissie als volgt toegelicht. In de inrichting wordt de algemene regel gehanteerd dat wanneer een gedetineerde beschikt over één of
meer legitimatiebewijzen er altijd minimaal één in de inrichting aanwezig dient te zijn. Deze regel wordt zo gehanteerd, omdat de gedetineerde bij het, om wat voor reden dan ook, verlaten van de inrichting wettelijk in het bezit moet zijn van een
legitimatiebewijs. Deze regel is op dit moment (nog) niet in een document van de inrichting opgenomen.
De beklagcommissie heeft in haar eindbeslissing aan de directie verzocht bij het consulaat na te gaan of afgifte van een kopie van het paspoort voldoende is. De directeur heeft bericht dat het consulaat heeft aangegeven dat een kopie van het paspoort
niet als legitimatiebewijs aangemerkt wordt en daarom niet als zodanig geaccepteerd wordt.

3. De beoordeling
Door klager is aangevoerd dat het onderzoek van de beklagcommissie onvoldoende en/of onvolledig is geweest. Daargelaten de juistheid van klagers stelling, kan daaraan voorbij worden gegaan nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Klager heeft verzocht om zijn paspoort tijdelijk uit te mogen voeren. De directeur heeft dit geweigerd met een beroep op de algemene regel dat in de administratie van de inrichting altijd een geldig legitimatiebewijs van de gedetineerde beschikbaar
moet
zijn.

Voor de beoordeling van de beslissing van de directeur is het volgende van belang:
1. Artikel 28 Pbw verschaft de directeur de bevoegdheid een gedetineerde te verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen. In de Memorie van Toelichting (MvT) (TK 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 51) valt te lezen dat de legitimatieplicht is
overgenomen uit artikel 27 Gevangenismaatregel onder toevoeging van een verplichting tot medewerking aan bepaalde maatregelen. Artikel 27 Gevangenismaatregel houdt een draag- en toonplicht in voor een door of vanwege de directeur afgegeven
legitimatiebewijs.
2. In de MvT bij de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (TK 2007-2008, 31 436, nr. 3, p. 13) wordt gewezen op het bestaan van artikel 28 Pbw. Daaraan wordt toegevoegd: “Het is verder veelvuldig praktijk dat betrokkene
daarna zijn identiteitsbewijs dient af te geven aan de inrichting die het tijdens zijn verblijf voor hem beheert. Indien betrokkene tussentijds wordt overgeplaatst, worden het identiteitsbewijs en zijn foto van de ene naar de andere inrichting
doorgegeven”.
3. De circulaire van 13 januari 1981, nr. 979/380, PI 1981, nr. 36 regelt de bewaring van preciosa waaronder officiële documenten en houdt onder meer in: “Ik geef u in overweging met externe instanties afspraken te maken over de tijdstippen waarop
handelingen zoals inzage of inbeslagneming van rijbewijzen en paspoorten kunnen plaatsvinden opdat het aantal verstoringen van de dagelijkse gang van zaken in de inrichting zoveel mogelijk wordt beperkt”.
Voor de (vaste ) praktijk van inname van paspoorten en andere identiteitsbewijzen bestaat geen uitdrukkelijke wettelijke grondslag. Nu de regelgeving inhoudt dat de directeur gebruik kan maken van door de inrichting verstrekte identiteitsbewijzen,
geldt
kennelijk als uitgangspunt dat de gedetineerde officiële identiteitsbewijzen gedurende de detentie niet onder zich mag houden.
Uit de circulaire van 1981 volgt dat de directeur een zorgplicht heeft bij de inzage van paspoorten. Van de directeur kan gevergd worden dat hij niet volstaat met een weigering, maar dat hij zich nader oriënteert op de mogelijkheden om inzage te
realiseren. Daarbij kan hij zich tot het consulaat wenden of kan hij de gedetineerde verzoeken op concrete punten betreffende de realisering van de inzage nadere (schriftelijke) inlichtingen in te winnen. Nu daarvan ten tijde van de weigering niet is
gebleken, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen niet redelijk en billijk is.

De uitspraak van de beklagcommissie dient te worden vernietigd en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie ziet in de gegrondverklaring van het beroep voldoende genoegdoening voor klager en kent klager geen
tegemoetkoming
toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 4 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven