nummer: 09/1933/GA
betreft: [klager] datum: 4 januari 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de gevangenis Ter Apel,
gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2009, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, is – namens de directeur van voormelde gevangenis – [...], afdelingshoofd bij de gevangenis Ter Apel, gehoord. Klager en zijn raadsvrouw hebben om
aanhouding van de behandeling verzocht nu zij niet in staat zijn ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.
De beroepscommissie heeft – bij tussenbeslissing van 16 oktober 2009 – het onderzoek geschorst teneinde antwoord te verkrijgen van de directeur van het Penitentiair Ziekenhuis op een tweetal – in die tussenbeslissing vermelde – vragen.
De directeur van het Penitentiair Ziekenhuis heeft op 20 oktober 2009 schriftelijk antwoord gegeven op de vragen van de beroepscommissie. Die antwoorden zijn aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur ter kennisneming toegezonden. Klager en zijn
raadsvrouw hebben op 16 november 2009 een nadere schriftelijke reactie gegeven op het beroep van de directeur.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vier dagen of zoveel korter als de door klager ingeslikte contrabande in de ontlasting is aangetroffen en hij
daarna driemaal schone ontlasting heeft gehad.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Dit standpunt is eerder vermeld in de tussenbeslissing van de beroepscommissie en luidt:
“De beklagrechter heeft klager in het gelijk gesteld voor zover hij langer dan 48 uur in de afzonderingscel heeft moeten verblijven. In de inrichting wordt het beleid gehanteerd dat iemand, van wie wordt vermoed dat hij contrabande (bolletjes) heeft
ingeslikt, drie keer schone ontlasting moet hebben geproduceerd alvorens hij uit de afzondering wordt gehaald. Dat beleid is vastgesteld naar aanleiding van inlichtingen van het drugsbestrijdingsteam in Amsterdam. Daarnaast is ook aan de directeur van
het Penitentiair ziekenhuis om informatie verzocht. Het komt in de inrichting vaker voor dat gedetineerden tijdens het bezoek verdovende middelen ontvangen. Het bezoek plaatst dan bij de koffieautomaat het bolletje in de koffie, waarna de gedetineerde
de koffie en het bolletje inneemt. Het is regelmatig voorgekomen dat in soortgelijke gevallen de betreffende gedetineerde eerst een keer een ‘schone’ ontlasting produceert en er vervolgens bij de tweede en/of derde ontlasting alsnog contrabande wordt
aangetroffen. Dit komt ten minste één keer per maand voor. Klagers vader, die heeft toegegeven de bolletjes ingevoerd te hebben, heeft erkend twee of drie bolletjes te hebben afgegeven aan klager. Bij klager zijn feitelijk nooit bolletjes aangetroffen.
Klager heeft die, naar eigen zeggen, tijdens het douchen weggespoeld. Omdat de gezondheid van de gedetineerde in dit soort zaken ook in het gedrang kan komen, wil de inrichting zo veilig als mogelijk werken. Daarom moet het zo zeker als mogelijk zijn
dat er geen contrabande meer in klagers ingewanden zit.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt (schriftelijk) toegelicht.
Klager kan zich geheel verenigen met de uitspraak van de beklagrechter. Klager is van mening dat hij onder druk is gezet om een bekentenis af te leggen over de gestelde invoer. In zijn ontlasting is geen spoor van de gestelde contrabande aangetroffen.
Klager is van mening dat, indien de directeur van mening was dat de controle van de ontlasting noodzakelijk was, er had kunnen worden volstaan met een minder vergaande ordemaatregel. Plaatsing in een afzonderingscel was daarvoor te zwaar, plaatsing in
een éénpersoonscel met observatie zou dan meer voor de hand hebben gelegen. Klager heeft gedurende zijn verblijf van vier dagen, elk van die dagen schone ontlasting gehad. Klager is van mening dat een tijdsduur van 48 uren, zoals eerder ook al door de
beroepscommissie is aangenomen, voldoende was geweest. Eventueel had aan klager een laxeermiddel aangeboden kunnen worden om te bewerkstelligen dat de contrabande het lichaam sneller zou verlaten. Klager is daarom van mening dat de duur van de
ordemaatregel te lang is geweest en dat deze ordemaatregel daarom disproportioneel is.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat er aanwijzingen waren dat klager contrabande had ingeslikt bij gelegenheid van een bezoek. Die aanwijzingen maken dat de directeur in redelijkheid kon beslissen klager (mede voor zijn eigen
gezondheid) in een gecontroleerde omgeving te plaatsen. Een dergelijke omgeving kan een afzonderingscel zijn waarbij de ontlasting – door toepassing van een zeef – kan worden gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande. Dat maakt dat de beslissing
om klager tijdelijk in afzondering te plaatsen in een afzonderingscel niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. In zoverre is het beklag ongegrond.
Ten aanzien van de duur van een dergelijke ordemaatregel is namens de directeur aangevoerd dat in de inrichting het beleid geldt dat een gedetineerde op wie de verdenking rust dat hij contrabande (i.c. bolletjes met verdovende middelen) heeft
ingeslikt,
drie keer schone ontlasting moet hebben geproduceerd alvorens de ordemaatregel wordt beëindigd. Uit de inlichtingen van de directeur van het Penitentiair ziekenhuis komt naar voren dat daar gedetineerden van wie wordt vermoed dat zij voorwerpen hebben
ingeslikt, in een éénpersoonskamer worden geplaatst met cameratoezicht en toezicht op de geproduceerde ontlasting. Daarbij worden aan die gedetineerde – ter bevordering van de stoelgang – laxeermiddelen aangeboden. Het komt daarbij voor dat de
ingeslikte voorwerpen het lichaam pas na meerdere keren stoelgang verlaten. Om die reden wordt in het Penitentiair ziekenhuis een gedetineerde pas vrij gegeven van contrabande, nadat zijn geproduceerde stoelgang driemaal schoon is geweest. Het
vorenstaande in aanmerking genomen kan – anders dan in een eerdere uitspraak van de beroepscommissie is beslist – niet worden aangenomen dat het enkele tijdsverloop van 48 uren voldoende is. De beroepscommissie acht het daarom niet onredelijk of
onbillijk dat de directeur van de gevangenis Ter Apel voor de beëindiging van de ordemaatregel de eis heeft gesteld dat klager driemaal een schone stoelgang diende te hebben. Het beklag is ook ten aanzien van dat onderdeel ongegrond.
Voorts heeft de bezoeker van klager toegegeven dat hij bolletjes aan klager had verschaft. Gelet daarop en gelet op artikel 38, derde lid, van de Pbw, juncto artikel 36, vierde lid, van de Pbw, kon de directeur in redelijkheid die bezoeker voor drie
maanden de toegang tot de inrichting ontzeggen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de directeur gegrond is. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom worden vernietigd en het beklag zal alsnog in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 januari 2010
secretaris voorzitter