nummer: 09/2625/GA
betreft: [klager] datum: 28 december 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.D.A. van Boom, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 3 september 2009 van de beklagcommissie bij de gevangenis De IJssel te Krimpen a/d IJssel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2009, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord.
Klagers raadsman heeft schriftelijk aangegeven niet ter zitting te kunnen verschijnen en heeft verzocht om aanhouding van de zaak.
De directeur van de gevangenis De IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verwezen naar het tegenover de beklagcommissie gevoerde verweer.
Klager heeft desgevraagd aangegeven dat hij ter zitting van heden zijn standpunt wenst kenbaar te maken en bereid is op vragen te antwoorden. Voorts stelt hij het op prijs indien zijn raadsman alsnog in de gelegenheid wordt gesteld hem bij te staan in
het beroep.
Klagers raadsman is in de gelegenheid gesteld binnen tien dagen na ontvangst van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting een nadere reactie te geven. Klagers raadsman heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Zijn reactie is op 26
november
2009 op het secretariaat van de Raad ontvangen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep nog aan de orde:
a. een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een strafcel (klachtnummer 29308);
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel omdat een aan een bewaarder gerichte brief ondertekend is door klager en op zijn cel is aangetroffen (klachtnummer 29915).
Klager heeft het beroep, voor zover gericht tegen de onderdelen met klachtnummers: 29092, 29185, 29306, 29309 en 29326, ter zitting ingetrokken.
De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van genoemde klachtnummers 29308 en 29915 ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
a. Ten aanzien van klachtnummer 29308 heeft klager aangevoerd dat hij met een Turkse jongen op een meerpersoonscel verbleef. Hij werd overgeplaatst naar een andere afdeling. Zijn spullen uit zijn cel werden op een kar geplaatst. Deze kar bleef op de
gang staan, terwijl klager naar zijn cel moest. Hij wilde voorkomen dat zijn spullen zouden zoekraken en ging niet naar zijn cel. Een piw-er duwde klager naar achteren. Het afdelingshoofd kwam langs. Ook klagers celmaat werd boos en deze zei: “Wij gaan
niet naar binnen.” Het was de celmaat die de opmerkingen maakte, niet klager. Ook de celmaat heeft een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een strafcel gehad.
In de stukken staat de ene keer dat klager zou hebben ontkend en de andere keer staat er vermeld dat klager niets heeft willen zeggen.
Klagers raadsman heeft hieraan in zijn schriftelijke reactie toegevoegd dat geen straf kan worden opgelegd zonder dat iemand daarvoor verantwoordelijk is. Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de opmerkingen gemaakt door zijn
celgenoot.
De kring van personen tegen wie rapport kan worden opgemaakt is ruimer dan degenen die uiteindelijk voor bestraffing in aanmerking komen. Niet kan worden gesteld dat klager vermelde opmerkingen heeft gemaakt. Dat hij bij de opmerkingen betrokken is
geweest rechtvaardigt niet een straf van zeven dagen.
b. Ten aanzien van klachtnummer 29915 heeft klager aangevoerd dat het klopt dat er een brief op zijn cel lag. Deze brief was geschreven omdat er problemen met een piw-er waren. Ook klager had problemen met de betreffende piw-er. Door de opsteller van
de
brief was gevraagd of klager de brief door andere Antillianen wilde laten ondertekenen. Alleen klager is disciplinair gestraft omdat hij de brief op zijn cel had liggen. Er is hem wel gevraagd wie de brief had geschreven. Klager heeft aangegeven dat
hij
dat niet wilde zeggen. Het handschrift is niet van klager, dat was duidelijk te zien.
Klagers raadsman heeft hieraan in zijn schriftelijke reactie toegevoegd dat uit het verslag van de mondelinge behandeling blijkt dat klager de brief niet heeft geschreven. Ook uit het handschrift blijkt dat de brief niet van klager kan zijn geweest.
Gelet hierop kan klager niet voor de brief verantwoordelijk worden gehouden en had hem geen straf opgelegd mogen worden. Het enkel plaatsen van zijn handtekening onder de brief rechtvaardigt geen straf van zeven dagen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht. Zijn eerder ingenomen standpunt luidt als volgt.
a. De straf is aan klager opgelegd wegens opruiend gedrag en het meermalen niet opvolgen van opdrachten van het personeel. Aan klager is de situatie uitgelegd. Hij heeft zich daarbij niet beklaagd over de aangevoerde feiten.
b. Het personeel had signalen ontvangen dat er een lijst rondging die de integriteit van een van de collega’s zou aantasten. Deze lijst is op de cel van klager gevonden.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b. staat vast dat klager een brief met eerder omschreven strekking op zijn cel had liggen. Het in bezit hebben van een dergelijke brief is strafwaardig. In zoverre heeft de directeur tot oplegging van een straf kunnen
overgaan.
Nu echter vaststaat dat klager niet degene is geweest die de brief heeft opgesteld, hetgeen hij van meet af aan heeft aangegeven en wat op basis van het handschrift ook vastgesteld kon worden, had de directeur met een lagere straf dienen te volstaan.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard voor zover de disciplinaire straf de duur van twee dagen overschrijdt.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a, klachtnummer 29308 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b, klachtnummer 29915, gegrond voor zover klager langer dan twee dagen een disciplinaire straf is opgelegd, vernietigt in zoverre dat onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie
en
verklaart het beklag dienaangaande alsnog gedeeltelijk gegrond en verklaard het beroep voor zover het een disciplinaire straf van twee dagen betreft ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 28 december 2009
secretaris voorzitter