Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1513/GA, 8 december 2009, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1513/GA

betreft: [klager] datum: 8 december 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 mei 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de gevangenis BGG te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen beslissingen van de directeur tot afwijzing van door klager ingediende schadevergoedingsverzoeken.

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Gelet op de aan de orde zijnde kwesties (schadevergoeding wegens onrechtmatige daad) is sprake van de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen
als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en had openbare behandeling van de zaak plaats moeten vinden. Nu de gevolgde beklagprocedure met onvoldoende waarborgen is omkleed en in strijd met artikel 62, vierde lid, Pbw heeft plaatsgevonden, heeft
klager
geen fair trial gehad in de zin van artikel 6 EVRM.
De beklagrechter heeft de schadevergoedingsverzoeken niet getoetst aan artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 6:162, derde lid, BW kan de onrechtmatige daad aan de directeur worden toegerekend. De beklagrechter heeft deze
belangrijke vraag niet beantwoord. De uitspraak is onvoldoende met redenen omkleed.
Klager verzoekt de beroepscommissie primair om tot vernietiging van de uitspraak van de beklagrechter over te gaan en zijn klachten alsnog gegrond te verklaren, subsidiair om zijn beroep gegrond te verklaren en een vergoeding naar billijkheid vast te
stellen en meer subsidiair om een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
In een andere toelichting verzoekt klager € 1000,= door de schendingen van het Verdrag gepleegd door de Staat der Nederlanden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Door klager is aangevoerd dat het onderzoek van de beklagrechter onvoldoende en/of onvolledig is geweest. Daargelaten de juistheid van klagers stelling, kan daaraan voorbij worden gegaan nu de beklagen in beroep opnieuw ten gronde worden beoordeeld.

De bij brieven van 7 en 22 maart 2009 aan de directeur gerichte verzoeken tot schadevergoeding betreffen de volgende (eerder) gegrond verklaarde klachten.
A. Bij uitspraak van 28 januari 2009 met kenmerk 08/2287/GA heeft de beroepscommissie de directeur van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in zijn beroep verklaard. De
onderliggende uitspraak van de beklagcommissie bij de EBI is hiermee onherroepelijk geworden. De beklagcommissie heeft het beklag van klager betreffende het feit dat klager is belemmerd in zijn recht op onderwijs door het niet mogen invoeren van
studieboeken gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 10,=.
Klager is van oordeel dat de tegemoetkoming in geen verhouding staat tot de vertraging die klager in zijn studie heeft opgelopen. Klager verzoekt een schadevergoeding van
€ 355 (€ 2 per dag doorgebracht in de EBI zonder onderwijs op zijn niveau te kunnen volgen, in totaal 183 dagen, minus € 10 reeds toegekende tegemoetkoming).
B. Bij uitspraak van 6 februari 2009 met kenmerk 08/1952/GA heeft de beroepscommissie het beroep van klager gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 40,=. Het beklag betrof een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een
afzonderingscel voor de duur van zeven dagen wegens het aantreffen van een tekst waaruit zou kunnen blijken dat klager beschikt over een ontvluchtingsroute uit de EBI, met observatie door middel van cameratoezicht.
Klager is van oordeel dat de tegemoetkoming in geen verhouding staat tot het leed dat hem is aangedaan gedurende zijn onterechte verblijf in de strafcel. Klager verzoekt een schadevergoeding van € 400,= (€ 110 per dag doorgebracht in de strafcel minus
€ 40 reeds toegekende tegemoetkoming).
C. Bij uitspraak van 17 maart 2009 met kenmerk 08/3112/GA heeft de beroepscommissie het beroep van klager gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 12,50. Het beklag betrof een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere
verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het onheus bejegenen van het personeel.
Klager is van oordeel dat de tegemoetkoming in geen verhouding staat tot de straf die klager ten onrechte heeft moeten ondergaan. Hij verzoekt een schadevergoeding van
€ 375,= (€ 75 voor elke dag straf).
De directeur heeft de verzoeken tot het toekennen van een schadevergoeding afgewezen.

Klagers bij de directeur ingediende verzoeken om schadevergoeding betreffen de hoogte van in drie beklag- en beroepszaken toegekende tegemoetkomingen. Nu het beslissingen tot tegemoetkoming betreft kan niet worden aangenomen dat er in deze zaken sprake
is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen als bedoeld in artikel 6 EVRM. De daaromtrent gedane klachten falen derhalve.
De beslissingen van de directeur tot afwijzing van de verzoeken tot schadevergoeding zijn bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk. Voor wat betreft de vermeende schade voortvloeiend uit de gewraakte beslissing
die ten grondslag lag aan de zaak hierboven met A aangeduid geldt dat de directeur kennelijk heeft geoordeeld dat het bestaan en de hoogte van de schade door studievertraging tengevolge van het niet mogen invoeren van studieboeken niet aannemelijk is
geworden. Voor wat betreft de schade voortvloeiend uit de gewraakte beslissing die ten grondslag lag aan de zaak hierboven met B aangeduid geldt dat een vordering tot het toekennen van immateriële schadevergoeding voor het leed dat klager tengevolge
van
de afzondering heeft ondervonden niet zodanig is dat toewijzing gelet op de algemene en summiere toelichting voor de hand ligt. Voor wat betreft de schade voortvloeiend uit de gewraakte beslissing die ten grondslag lag aan de zaak hierboven met C
aangeduid kan ervan worden uitgegaan dat de tegemoetkoming de gebruikelijke is bij een gegrondverklaring om formele redenen en zijn er geen aanwijzingen waarom van die gebruikelijke tegemoetkoming dient te worden afgeweken.
Gelet op het vorenstaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 8 december 2009

secretaris voorzitter

Naar boven