Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2151/GA, 7 december 2009, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2151/GA

betreft: [klager] datum: 7 december 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 juli 2009 van de beklagcommissie bij de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie hield zitting op 11 november 2009 in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van voormelde locatie heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens het zich ten onrechte ziekmelden. Deze straf is omgezet in vier dagen plaatsing in een observatiecel wegens klagers gezondheid.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager, noch de directeur, heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt nader toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken kan worden vastgesteld dat de gang van zaken als volgt is geweest. Klager heeft op de ochtend van donderdag 28 mei 2009 bij de werkmeester aangegeven dat hij zich niet goed voelde en hij heeft verzocht om een zogenaamd pufje in
verband met benauwdheid. De werkmeester heeft hem naar de medische dienst verwezen. Hij is vervolgens gezien door de medische dienst die oordeelde dat klager in staat was om te werken.
Klagers ziekmelding is als onterecht aangemerkt en hem is de bovenvermelde disciplinaire straf opgelegd waarbij in aanmerking is genomen dat hij zich al eerder onterecht ziek heeft gemeld. Diezelfde dag is klager ook daadwerkelijk in een strafcel
geplaatst. In de loop van de avond heeft het personeel van de inrichting in verband met door klager gemelde medische klachten contact opgenomen met een GGD-arts. Die arts achtte het in verband met de gerapporteerde klachten van belang klager
persoonlijk
te bezoeken en dat is die avond ook gebeurd. De GGD-arts achtte het aangewezen dat klager de volgende dag opnieuw door een arts gezien zou worden. Vervolgens heeft een arts klager in de ochtend van vrijdag 29 mei 2009 gezien. Klager was intussen
kennelijk in verband met zijn medische toestand verplaatst van de strafcel naar een observatiecel. Van de bevindingen van de artsen die klager bezochten bevindt zich geen (medisch) verslag bij de stukken.

De vraag ligt voor of het juist is de omstandigheid dat klager zich in de ochtend van 28 mei 2009 niet goed voelde, door de werkmeester naar de medische dienst werd gezonden en aldaar als arbeidsgeschikt werd aangemerkt aan te merken als strafwaardig
gedrag waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd. Vooropgesteld moet worden dat wanneer iemand in verband met klachten naar de medische dienst wordt gezonden het oordeel kan zijn dat er medisch niets of weinig aan de hand is, maar dat dit
nog
niet behoeft te betekenen dat er geen klachten zijn geweest. Dat klager kennelijk in ieder geval in eerste instantie serieus genomen klachten uitte, lijkt te kunnen worden afgeleid uit het feit dat de werkmeester aanleiding heeft gezien hem
onmiddellijk
door te verwijzen naar de medische dienst. Het was bekend dat klager benauwdheidsklachten had, omdat die klachten eerder en wel op 19 maart 2009 aanleiding vormden om hem op een andere werkzaal te plaatsen. Ook in de avond van 28 mei 2009 uitte klager
kennelijk zodanige klachten dat het personeel daarin aanleiding zag om een GGD-arts in te schakelen en die arts oordeelde dat een consult van de inrichtingsarts de volgende dag wenselijk of noodzakelijk was.

Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang oordeelt de beroepscommissie dat er onvoldoende grond is geweest om het uiten van medische klachten door klager aan te merken als een tuchtrechtelijk vergrijp te weten onterechte ziekmelding.
Het
beklag zal derhalve gegrond worden verklaard en klager zal na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 december 2009

secretaris voorzitter

Naar boven