Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2271/TA en 09/2284/TA, 3 december 2009, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2271/TA en 09/2284/TA

betreft: [klager] datum: 3 december 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

en

van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPK Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 7 augustus 2009 van de beklagcommissie bij de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. A.L. Louwerse, kantoorgenoot van zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens het hoofd van
voormelde
tbs-inrichting [...], hoofd behandeling.
Als toehoorder was aanwezig [...], echtgenote van klager.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a) het niet doorbetalen van loon gedurende vier weken na terugplaatsing van De Wiem in de inrichting, en
b) het niet uitbetalen van de tijdens klagers verblijf in De Wiem opgebouwde vakantie-uren.

De beklagcommissie heeft het beklag op onderdeel a) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag op onderdeel b) gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Daarbij heeft zij bepaald dat de vakantie-uren alsnog aan klager worden uitbetaald.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a) Klager zou geen aanspraak op doorbetaling van zijn loon kunnen maken omdat hij bij de dienst dagbesteding niet als geoorloofd afwezig geregistreerd stond. Hij heeft echter bij mevrouw Van E. wel een formulier ingevuld om zich vanaf 3 oktober 2008
geoorloofd afwezig te melden, waarop hij niets heeft gehoord. Dit formulier is overgelegd bij de beklagcommissie, maar zit niet bij de stukken. Nadat bekend werd dat klager niets van doen had met de diefstal waarvan hij werd verdacht, mocht hij nog
steeds niet werken. Tijdens een eerdere terugplaatsing in de inrichting in maart 2008 had hij met dezelfde motivering als nu een beperking in de vorm van afdelingsarrest, maar heeft hij wel mogen werken. Derhalve valt niet in te zien dat hij in het
belang van de orde en veiligheid in de inrichting nu niet mocht werken. Hij heeft daarom recht op doorbetaling van 70% van zijn loon, net als bij arbeidsongeschiktheid, terwijl hij nu slechts de gebruikelijke vergoeding van de Regeling Beloningsysteem
Verpleegden (RBV) van € 50,= heeft ontvangen.

b) Klager moest in de vakantieperiode doorwerken, terwijl drie collega’s wel met vakantie mochten gaan. Afgesproken is toen dat zijn vakantie zou doorschuiven. Door de terugplaatsing in de inrichting heeft hij deze 180 vakantie-uren niet meer kunnen
opnemen. De beklagcommissie heeft terecht geoordeeld dat de inrichting deze vakantie-uren, die zijn gebaseerd op al gewerkte uren, aan hem moet uitbetalen. De financiële afwikkeling van zijn dienstverband bij Surplus verliep immers via de inrichting.
Zijn loon werd door de inrichting uitbetaald en ziekte moest hij melden bij de Dienst Dagbesteding. De inrichting heeft in het verweerschrift bij de beklagcommissie van 4 februari 2009 aangegeven dat de inrichting de vakantie-uren wel zou verrekenen
als
de terugplaatsing niet aan klager te wijten was geweest. Als er al sprake zou zijn van een verwijtbare terugplaatsing, is dit geen rechtsgeldige grond de uitbetaling van de vakantie-uren te weigeren.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a) Klager heeft gedurende de eerste vier weken de gebruikelijke RBV-vergoeding van € 50,= gekregen. Hij heeft daarboven niet meer kunnen verdienen, omdat hij niet mocht werken vanwege het feit dat hij wegens afdelingsarrest in die periode niet
ongeoorloofd afwezig was. Dit is ook zo verwoord in het verweerschrift bij de beklagcommissie van 4 februari 2009. ‘Niet ongeoorloofd afwezig’ kan niet anders worden uitgelegd dan als ‘geoorloofd afwezig’.

b) Het ging om werk voor het gemeentelijk werk- en leerbedrijf DCW te Enschede op vrijwillige basis. Vanuit de optiek van de inrichting was het noodzakelijk om klager daarvoor een maximale vergoeding op basis van de RBV toe te wijzen. Daardoor kon
klager beschikken over geld, dat hij tijdens zijn resocialisatie voor bepaalde doeleinden kon uitgeven.
Het opnemen van vakantie-uren verliep niet via de inrichting, maar via DCW, daar klager voor dat bedrijf werkzaamheden verrichtte.
Als verantwoordelijke instelling voor de begeleiding van resocialiserende ter beschikking gestelden werd de inrichting door klager altijd wel ingelicht over het inzetten van vakantie-uren en/of ziekmeldingen.
Het enkele feit dat de inrichting er voor heeft gekozen klager een vergoeding voor zijn werk te geven, kan niet meebrengen dat de inrichting ook verantwoordelijk wordt gesteld voor de arbeidsovereenkomst tussen klager en het DCW en de daaruit
voortvloeiende verplichtingen. De inrichting kan geen vergoeding blijven geven voor werk op vrijwillige basis, als zij moet opdraaien voor alle gevolgen door eigen toedoen van patiënten.

3. De beoordeling
a) Nu klager ‘niet ongeoorloofd afwezig’ was en dit niets anders kan betekenen dan ‘geoorloofd afwezig’, moet er van worden uitgegaan dat klager als geoorloofd afwezig over de periode van 3 oktober 2008 tot 3 november 2008 aanspraak kan maken op
doorbetaling van loon bij geoorloofde afwezigheid, zoals geregeld in de RBV, die deel uitmaakt van de huisregels van de inrichting.

Het beroep van klager zal daarom gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen nog ongedaan kunnen worden gemaakt door klager alsnog loon over de periode van 3 oktober 2008 tot 3 november 2008 uit te betalen, is er geen aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

b) Voldoende aannemelijk is geworden dat klager voor het door hem buiten de inrichting bij het DCW verrichtte vrijwilligerswerk door de inrichting bij wijze van loon een vergoeding is uitbetaald, opdat hij in het kader van zijn resocialisatie over geld
kon beschikken. Klager had wel een arbeidsrelatie met het externe bedrijf DCW, maar niet met de inrichting. Dat de inrichting ervoor heeft gekozen om klager in het kader van zijn resocialisatie loon te betalen, maakt dat niet anders. De inrichting is
derhalve niet gehouden tot uitbetaling van de opgebouwde vakantie-uren, die klager op verzoek van het DCW niet in de vakantieperiode heeft opgenomen en die hij vervolgens door beëindiging van de arbeidsrelatie met het DCW niet meer heeft kunnen
opnemen.
In het verlengde hiervan is het niet onredelijk te achten dat de inrichting wel tot verzilvering zou zijn overgegaan als klager door omstandigheden buiten hem om de vakantie-uren niet had kunnen opnemen, maar daar niet toe wil overgaan nu de
arbeidsrelatie met het DCW mede door toedoen van klager (overtreding van zijn verlofvoorwaarden) is beëindigd.

Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ten aanzien van onderdeel a) van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart dit beklagonderdeel alsnog gegrond.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting ten aanzien van onderdeel b) van het beklag gegrond, vernietigt ook in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Koenraadt en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 december 2009

secretaris voorzitter

Naar boven