Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2222/GA, 23 november 2009, beroep
Uitspraakdatum:23-11-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2222/GA

betreft: [klager] datum: 23 november 2009

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2009 van de beklagcommissie bij de PI Tilburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 oktober 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager gehoord.
De directeur van de PI Tilburg is niet ter zitting verschenen. Hij heeft telefonisch zijn standpunt ten aanzien van het beroep toegelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het stoken van alcohol in de verblijfsruimte; en
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van negen dagen, in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting waardoor de vrees voor onttrekking aan detentie bestaat.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager vindt het jammer dat de directeur niet is verschenen. Hij had de directeur enkele vragen willen stellen. Klager had met name aan de directeur willen vragen of klager tegenover de directeur zou hebben bekend dat hij alcohol had willen stoken.
Klager heeft dat, anders dan door de directeur is aangevoerd, niet gedaan. Klager heeft tegenover de directeur enkel aangegeven dat hij wist dat hij verdacht werd van het stoken van alcohol. Klager heeft van de directeur nooit de kans gekregen om zijn
standpunt naar voren te brengen. Klager verbleef in een zespersoonscel. De andere gedetineerden die in die verblijfsruimte verbleven, hebben hem willen pakken. Die personen gebruikten verdovende middelen in de cel. Klager deed daar niet aan mee en was
daarom feitelijk het zwarte schaap in de groep. Klager wist dat er alcohol gestookt werd. Die anderen hadden dat gestookt omdat zij een afscheidsfeestje wilden vieren. Zij zijn overigens niet voor dit feit gestraft. De alcohol lag in de douche – dat is
een gezamenlijke ruimte – en niet in de kast van klager. Die winkelbox zat helemaal vol met alcohol. Klager heeft tegenover het afdelingshoofd aangegeven dat die alcohol niet van hem was.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt (telefonisch) toegelicht.
De directeur heeft aangegeven dat, als hij bij de afhandeling van een verslag op dat verslag noteert dat de gedetineerde de zaak heeft toegegeven, hij een dergelijke vermelding alleen zal doen als het feit door die gedetineerde is toegegeven. De
directeur erkent dat er, gelet op het beveiligingsniveau van de inrichting, op zich geen aanleiding was om te vrezen dat klager zich – teneinde een overplaatsing te voorkomen – aan zijn detentie zou onttrekken. De in de mededeling van die beslissing
vermelde grond van gevaar voor onttrekking aan detentie is daarom onjuist.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
Op zich heeft klager niet weersproken dat in zijn verblijfsruimte, die hij met vijf andere gedetineerden moest delen, een winkelbox met een dompelaar is aangetroffen waarin zich alcoholhoudende vloeistof bevond. Klager ontkent evenwel eigenaar te zijn
geweest van die alcoholhoudende vloeistof of die vloeistof te hebben ‘gestookt’. Hij heeft aangevoerd dat de directeur in strijd met de waarheid heeft aangegeven dat klager die feiten wel zou hebben erkend bij de afhandeling van het terzake opgemaakte
verslag.
De beroepscommissie acht dit verweer van klager, mede gelet op hetgeen daaromtrent door de directeur naar voren is gebracht en gelet op de aantekening van de directeur op het terzake opgemaakte verslag van 9 juli 2009, onvoldoende aannemelijk. Gelet
daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep tegen dit onderdeel van het beklag is mitsdien ongegrond en
de
uitspraak van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Aan klager is bij beslissing van 9 juli 2009 een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van negen dagen opgelegd, in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris met betrekking tot een eventuele
overplaatsing naar een andere inrichting.
Toepassing van een ordemaatregel als de onderhavige in afwachting van overplaatsing geschiedt met name in die inrichtingen, die een (zeer) beperkt beveiligingsniveau hebben. Vanuit dergelijke inrichtingen is het immers relatief eenvoudig om zich aan
de
verdere tenuitvoerlegging van de detentie te onttrekken. In dergelijke gevallen acht de beroepscommissie, indien de directeur een afdoende belangenafweging heeft gemaakt, de toepassing van een ordemaatregel als de onderhavige niet onredelijk of
onbillijk. Klager verbleef evenwel in dit geval in een inrichting met een normaal beveiligingsniveau. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat die ordemaatregel is genomen op een grond die deze niet kan dragen. Dat maakt dat de uitspraak van de
beklagcommissie in zoverre niet in stand kan blijven en dat dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond dient te worden verklaard.
De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 90,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden. Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het
beklag
gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 90,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.I.W.M. Bartelds en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 november 2009

secretaris voorzitter

Naar boven