Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2406/GA, 23 november 2009, beroep
Uitspraakdatum:23-11-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2406/GA

betreft: [klager] datum: 23 november 2009

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 oktober 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager gehoord. De directeur van voormeld h.v.b. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het niet opvolgen van opdrachten van het personeel en het uitschelden van personeel;
b. het onthouden van vier luchtmomenten tijdens de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder a vermelde disciplinaire straf;
c. het onthouden van de noodzakelijke medische zorg tijdens de hiervoor onder a vermelde disciplinaire straf; en
d. de mishandeling van klager tijdens een strafcelplaatsing op 6 maart 2009.

De beklagrechter heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens klager blijkt uit het niet verschijnen van de directeur dat deze de klachten en het beroep van klager niet serieus neemt. Dat zou al een reden moeten zijn om het beroep gegrond te verklaren.

Voorts heeft klager nog het volgende aangevoerd:

Ten aanzien van onderdeel a.
Klager heeft inderdaad een personeelslid uitgemaakt voor ‘conjo’ Klager vindt dat hij dat mag doen omdat hij door het personeel ook vaak genoeg beledigd wordt. Een en ander is niet gegaan zoals door het personeel wordt gemeld. Klager ging naar de
bezoekruimte maar moest, voordat hij binnen werd gelaten, ongeveer een half uur wachten. Hij is toen bij de verblijfsruimte van een medegedetineerde een sigaretje gaan roken. Dat gebeurde vlak bij de celdeur. Alle gedetineerden deden dit als zij
moesten
wachten. Toen klager te horen kreeg dat hij niet mocht roken, werd hij kwaad en heeft hij gescholden. Klager vindt de duur van de opgelegde disciplinaire straf te lang terwijl daarnaast de omstandigheid dat de televisie van de cel moest ook vervelend
was.
Ten aanzien van onderdeel b.
Klager heeft inderdaad nooit gevraagd of hij kon luchten. Klager is van mening dat het luchten hem aangeboden moet worden, hij heeft er immers recht op. Er was geen vast moment om te luchten, dat gebeurt tijdens het verblijf in de strafcel op
verschillende tijden. Klager vroeg niet om te mogen luchten omdat hij gezien heeft hoe het inrichtingspersoneel daar werkte en hoe zij reageerden op personen die een disciplinaire straf hebben. Die mensen worden door het personeel feitelijk als beesten
behandeld.
Ten aanzien van onderdeel c.
Klager verblijft sinds eind april 2009 in de PI Tilburg. Toen hij daar binnen kwam, is hij al na vier dagen gezien door de psycholoog en de psychiater. Klager heeft met hen over zijn trauma ́s gesproken. In Breda was dat anders. Er is toen, hoewel er
wel
aanleiding voor bestond, geen gedragsdeskundige bij klager geweest. Dat gebeurde pas veel later. Klager is van mening dat in Breda niet goed is omgegaan met klagers problemen en dat niet aan klagers hulpvraag tegemoet is gekomen.
Ten aanzien van onderdeel d.
Klager is toen door het personeel als een beest behandeld. Hij heeft toen niet met een stoel gegooid. Klager heeft, toen hij opgehaald werd, aangegeven mee te willen werken aan de overbrenging. Het personeel dient de orde en veiligheid te bewaken, dat
geldt ook voor de veiligheid van de gedetineerde. Veel van de over klager opgemaakte rapporten zijn onjuist en valselijk opgemaakt. Hij in ten onrechte beschuldigd van agressief gedrag.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onderdelen a en d van het beklag kan hetgeen in beroep is aangevoerd, voor zover een en ander is komen vast te staan, niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre
ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van deze onderdelen van het beklag bevestigen.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag overweegt de beroepscommissie dat klager op grond van het bepaalde in art. 49 van de Pbw recht heeft op een dagelijks verblijf in de buitenlucht voor de duur van tenminste één uur. De beroepscommissie begrijpt
uit hetgeen daarover door klager naar voren is gebracht dat er geen vast luchtmoment is tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf van opsluiting. De beroepscommissie stelt voorts vast dat klager heeft aangevoerd bewust niet gevraagd te
hebben om te mogen luchten tijdens de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde disciplinaire straf. Weliswaar heeft de directeur in dezen een zorgplicht, maar dat wil niet zeggen dat klager niet zelf enige actie had moeten ondernemen om te kunnen
luchten. Door die actie bewust na te laten heeft klager kennelijk bewust afgezien van zijn recht op luchten.

Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht kan daarom niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Ook dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak
van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag geldt dat klachten met betrekking tot medisch handelen geen beslissingen zijn als bedoeld in art. 60 van de Pbw en daarom niet in deze procedure aan de orde kunnen worden gesteld. Klager had daarvoor
bemiddeling moeten vragen aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie, waarna hij, voor zover die bemiddeling niet tot het door hem gewenste resultaat zou hebben geleid, beroep had kunnen instellen bij de Raad op de voet van het bepaalde in
art. 30 van de Penitentiaire maatregel. Klager had daarom in zoverre niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag. Voor zover klager bedoeld zou hebben beklag te doen omtrent het uitblijven van medische verzorging, had hij - nu de door hem
aangevoerde klacht onvoldoende is geconcretiseerd – niet mogen worden ontvangen in zijn beklag.
Het vorenstaande maakt dat de uitspraak van de beklagrechter in zoverre dient te worden vernietigd en dat klager ten aanzien van dit onderdeel van het beklag alsnog
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onderdelen a, b en d van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel c van het beklag en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.I.W.M. Bartelds en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 november 2009

secretaris voorzitter

Naar boven